In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, heeft de rechtbank Amsterdam op 25 april 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot doodslag die plaatsvond op 17 december 2016 in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk proberen te doden van het slachtoffer door deze met kracht bij de keel vast te pakken en te verstikken. Tijdens de zittingen op 31 oktober 2018 en 25 april 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk opzet had om het slachtoffer te doden, en achtte de poging tot doodslag bewezen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte. Op basis van rapportages van psychologen werd vastgesteld dat de verdachte leed aan schizofrenie en een verstandelijke beperking, wat zijn gedragingen ten tijde van het delict beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn geestelijke toestand, en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De verdachte werd voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst.
Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 1.100,00 toegekend voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk was, ondanks de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de vervangende hechtenis op één dag werd gesteld.