ECLI:NL:RBAMS:2019:5274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/684636-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychiatrische overwegingen en schadevergoeding

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, heeft de rechtbank Amsterdam op 25 april 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot doodslag die plaatsvond op 17 december 2016 in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk proberen te doden van het slachtoffer door deze met kracht bij de keel vast te pakken en te verstikken. Tijdens de zittingen op 31 oktober 2018 en 25 april 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk opzet had om het slachtoffer te doden, en achtte de poging tot doodslag bewezen.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte. Op basis van rapportages van psychologen werd vastgesteld dat de verdachte leed aan schizofrenie en een verstandelijke beperking, wat zijn gedragingen ten tijde van het delict beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn geestelijke toestand, en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De verdachte werd voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 1.100,00 toegekend voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk was, ondanks de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de vervangende hechtenis op één dag werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684636-16
Datum uitspraak: 25 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 oktober 2018 en 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder - van Overmeire, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] met kracht bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of meermalen, althans eenmaal, de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, althans (meermalen) zodanig de keel en/of hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] met kracht bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of meermalen, althans eenmaal, de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, althans (meermalen) zodanig de keel en/of hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer] met kracht bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of meermalen, althans eenmaal, de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, althans (meermalen) zodanig
de keel en/of hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Vrijspraak ‘voorbedachten rade’
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen
dat verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Niet is komen vast te staan op welk moment verdachte het plan heeft opgevat om aangever te proberen te wurgen. De gedragingen van verdachte sluiten meer aan bij een plotselinge impulsdoorbraak dan bij kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank concludeert dan ook dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake was van voorbedachte rade en spreekt verdachte hiervan vrij.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de aangifte, de getuigenverklaring en de letselverklaring het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een zodanig ernstige geestelijke stoornis had, dat hij ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan ontbeerde.
Ook het voorwaardelijk opzet kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen, aangezien verdachte, door de psychische stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde, geen wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat door zijn handelingen de dood zou kunnen intreden en al helemaal niet dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een psychische stoornis slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van een dergelijke uitzondering en overweegt hiertoe als volgt.
De handelingen van verdachte waren naar hun aard kennelijk gericht op het verwurgen van de aangever. Blijkens de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen ging het immers om gecoördineerde, effectieve en in zekere zin rationele handelingen, die ten doel hadden om de aangever om het leven te brengen middels verstikking. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de omstandigheid dat verdachte de aangever herhaaldelijk en op verschillende manieren, namelijk door middel van de armen om de keel te slaan en door de handen om de keel te knijpen, bij de keel heeft vastgepakt. Ook nadat aangever op de grond was gevallen en nadat hij zichzelf had los gekregen uit de grip van verdachte, heeft verdachte hem opnieuw bij de nek gepakt. De rechtbank neemt daarbij verder in aanmerking dat verdachte kennelijk veel kracht heeft gebruikt. Uit de verklaring van de aangever blijkt namelijk dat hij geen adem meer kreeg en duizelig werd. Uit de letselverklaring van 17 december 2016 blijkt dat bij aangever ten gevolge van het incident een gekneusde adamsappel is geconstateerd. Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte pas heeft losgelaten nadat getuige hem met veel kracht van aangever had afgehaald.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte minst genomen enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat het handelen van verdachte, en het motief daarvoor, verklaard moet worden in het kader van diens geestelijke stoornis, doet daar niet aan af, net zomin als de omstandigheid dat verdachte zich naar eigen zeggen niets herinnert van het incident. Nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan acht de rechtbank het opzet ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte, ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
op 17 december 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent verdachte opgemaakte rapportage Pro Justitia van 11 februari 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. J. Yntema, en de rapportage Pro Justitia van 11 februari 2019, opgemaakt door psychiater R.P.M. Janssen.
De officier van justitie heeft de rechtbank, met verwijzing naar deze Pro Justitia rapportages, verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. De raadsvrouw heeft verklaard dat zowel zij als verdachte zich kunnen vinden in de conclusies en de adviezen van de psychiater en de psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe het volgende.
De Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog drs. J. Yntema houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van schizofrenie en een verstandelijke beperking waarbij zich meerdere psychotische episoden hebben voorgedaan. Het kan worden bevestigd dat het psychotische toestandsbeeld van betrokkene het handelen ten tijde van het ten laste gelegde dermate heeft beïnvloedt, dat hij niet in staat was zijn gedragsmogelijkheden af te wegen. Ingeschat wordt dat de katatone symptomen en imperatieve hallucinaties het denken en handelen van betrokkene tijden het ten laste gelegde volledig hebben bepaald. Daarom wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegdeniettoe te rekenen. Wanneer verdachte zonder adequate hulpverlening in vrijheid wordt gesteld is de kans op psychiatrische c.q. psychotische ontregeling groot. Daarmee neemt het risico op onvoorspelbaar agressief gedrag ook toe. Het recidiverisico wordt wanneer betrokkene in vrijheid wordt gesteld zonder hulp, ingeschat als hoog. Gezien de complexe problematiek, de ernst van het ten laste gelegde, het hoge recidiverisico (bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij), in combinatie met de geringe behandelopties en het afwezige inzicht van betrokkene wordt het voortzetten van een klinische behandeling (zoals wordt geboden bij FPK Inforsa) geïndiceerd c.q. noodzakelijke geacht.
De Pro Justitia rapportage van psychiater R.P.M. Janssen houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en aan een ziekelijk stoornis van zijn geestvermogen in de vorm van verstandelijke beperking en schizofrenie. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte floride psychotisch. In deze psychose heeft betrokkene gehoorhallucinaties, ofwel bevelsopdrachten. Deze opdrachten sturen zijn gedrag. Dit maakte dat betrokkene in die tijd geen andere gedragskeuze kon maken. Alles overwegende wordt geadviseerd het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en volgt hun advies. Het bewezen geachte kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de inhoud van de rapportages acht de rechtbank de kans aanwezig dat verdachte zonder behandeling zal terugvallen in een psychose en zich - ten gevolge daarvan - wederom schuldig zal maken aan een soortgelijk feit. Op grond van de inhoud van de rapportages is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte – indien hij terugvalt in een psychose - gevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen.
De rechtbank zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
8. Beslissing ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.210,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op grond van artikel 51f lid 4 Wetboek van Strafvordering van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering ondanks het feit dat verdachte onder bewind is gesteld.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, waarbij de vervangende hechtenis voor beperkte duur dient te worden bepaald.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat sprake is van medeschuld van zowel de benadeelde partij als van het ziekenhuis. Dit aspect levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering fors dient te worden gematigd en dat tevens dient te worden afgezien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht aannemelijk dat aan [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en dat geen sprake is van eigen schuld. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank zal de vordering matigen, omdat de rechtbank niet meegaat in de door de benadeelde partij gevorderde verhoging van 10% op het gevorderde en naar redelijkheid toe te kennen bedrag. De rechtbank zal de door het primair bewezen verklaarde feit toegebrachte schade waarderen op een bedrag van € 1.100,00 (elfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.100,00 (elfhonderd euro). Daarbij zal de rechtbank de vervangende hechtenis op één dag stellen (het minimum van het aantal wettelijk vereiste dagen).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen, en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte,
[verdachte] ,voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.100,00 (elfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van € 1.100,00 (elfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de vervangende hechtenis, bij gebreke van betaling en verhaal, op 1 (een dag.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2019.