ECLI:NL:RBAMS:2019:5326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
13/707069-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging voor openlijke geweldpleging vanwege een geslaagd beroep op noodweer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 oktober 2014, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een confrontatie met de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op dat moment bedreigd voelde door de aangever, die eerder bedreigingen had geuit. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte de aangever met een zaklamp geslagen en geschopt, terwijl de aangever op de grond lag. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, stellende dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen proportioneel was in verhouding tot de dreiging die hij ervoer. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/707069-15 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Pentinga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 oktober 2014 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
openlijke geweldpleging jegens [aangever] .
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het schoppen en het onderdeel ‘terwijl deze op de grond lag’ vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Op 24 oktober 2014 doet [aangever] aangifte van openlijke geweldpleging door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , tevens zijn neven. Als aangever die dag omstreeks 15:30 uur zijn woning aan de [adres] te Amsterdam verlaat en in de Burgemeester de Vlugtlaan loopt, verklaart hij dat hij plots een harde klap op zijn hoofd voelt en op de grond valt. Hij ziet vervolgens verdachte met een staaf in zijn handen. Aangever wordt door verdachte meerdere malen met de staaf op zijn (achter)hoofd geslagen. Medeverdachte gaat dan met zijn knieën op de borst van aangever zitten en geeft hem meerdere vuistslagen in zijn gezicht. Terwijl medeverdachte nog steeds op de borst van aangever zit wordt hij door verdachte met de staaf diverse malen op zijn beide benen geslagen. Als gevolg van het geweld loopt aangever meerdere verwondingen op, waaronder drie hematomen op zijn hoofd.
Kort na het incident komen verbalisanten ter plaatse en zien aangever op de grond liggen met een plas bloed rondom zijn hoofd. Verdachte en medeverdachte, die in de zeer nabije omgeving van aangever staan, verklaren dat zij degenen zijn die de politie moet hebben. Ook verklaart verdachte dat hij een zaklamp bij zich heeft die hij in zijn hand had toen hij aangever sloeg. Als verbalisanten de zaklamp in beslag nemen, zien zij dat het voorwerp vier stekelige punten aan de lampzijde heeft.
Getuige [naam getuige] verklaart vlak na het incident dat hij langs reed op het moment van de confrontatie en dat hij zag dat één van de mannen aangever sloeg met een voorwerp. Eveneens heeft hij gezien dat de mannen de persoon hebben geschopt toen hij op de grond lag.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat aangever een eerste klap had uitgedeeld en een beweging naar zijn jas maakte, aangever een of tweemaal klappen heeft gegeven met de zaklamp, dat hij aangever heeft geslagen maar dat hij hem niet heeft geschopt. Wel heeft verdachte bij de politie verklaard dat medeverdachte aangever heeft geschopt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande -in onderling verband en samenhang bezien- bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank acht, gelet op de verklaring van aangever en de verklaringen van verdachte en medeverdachte bij de politie, in samenhang met de verklaring die getuige [naam getuige] vlak na het incident heeft afgelegd, ook bewezen dat aangever is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat de getuige enkele maanden na het incident bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet zeker meer weet of hij de verdachten ook heeft zien schoppen, maakt het oordeel van de rechtbank (mede gelet op het tijdsverloop) niet anders.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 24 oktober 2014 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, de Burg. de Vluchtlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het met kracht
- meermalen slaan met een zaklamp tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [aangever] en
- meermalen schoppen tegen het lichaam van voornoemde [aangever] terwijl deze op de grond lag,
- meerdere malen stompen in het gezicht van voornoemde [aangever] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waarin verdediging door verdachte tegen de aanranding van zijn lijf noodzakelijk was. Medeverdachte werd uit het niets door aangever in zijn gezicht geslagen en verdachte zag dat aangever een beweging naar zijn jas maakte.
Verdachte was angstig dat aangever een mes zou trekken, gelet op de verschillende bedreigingen die door aangever in het verleden zijn geuit. Toen het tot een plotselinge confrontatie kwam, was verdachte onmachtig. Het handelen van verdachte voldeed ook aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De raadsvrouw heeft subsidiair een beroep op noodweerexces en meer subsidiair een beroep op putatief noodweer gedaan.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er is onvoldoende vast komen te staan of aangever naar zijn jas heeft gegrepen met de bedoeling een mes te pakken. Voorts zijn verdachte en medeverdachte onduidelijk over wie de eerste klap van aangever zou hebben gehad. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat er sprake was van een noodweersituatie, dan is niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte had zich kunnen onttrekken aan de confrontatie en bovendien is het geweld dat is toegepast disproportioneel geweest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst de vraag moet worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en vervolgens of de door verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was. Ten slotte moet worden beoordeeld of de verdediging door verdachte tegen de aanranding geboden was.
Feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is.
Verdachte en medeverdachte hadden ten tijde van het incident een gespannen relatie met aangever, die hun neef is. Enkele weken voor de confrontatie is er op 9 oktober 2014 door verdachte aangifte gedaan van bedreiging. Aangever, die in hetzelfde wooncomplex woont als de zus van verdachte, zou verdachte en medeverdachte met de dood hebben bedreigd. Door de officier van justitie was reeds toestemming gegeven om aangever buiten heterdaad aan te houden.
Op 24 oktober 2014 is medeverdachte bij de woning van zijn zus aan de [adres] te Amsterdam. Om 15.16 uur die dag (vlak voor het incident) worden twee verbalisanten die zich op dat moment in de nabije omgeving van de [adres] bevinden, aangesproken door medeverdachte. Volgens de politie verklaart medeverdachte dat hij een langslepend conflict heeft met een man (de rechtbank begrijpt met aangever) en dat deze man door de politie wordt gezocht. Ook belt hij verdachte met het verzoek zo snel mogelijk naar het wooncomplex van hun zus te komen. Op het moment dat verbalisanten zich samen met medeverdachte naar de woning van aangever willen begeven, krijgen zij een noodoproep. Medeverdachte moet hierop het politievoertuig verlaten. Als verdachte vlak hierna arriveert, besluiten zij samen op de kruising van de Burgemeester de Vlugtlaan en de [adres] te wachten op de politie. Dit is de plek waar vervolgens ook de confrontatie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht de verklaring van aangever, dat hij omstreeks 15:30 uur die dag zijn woning verliet, vanuit de [adres] op de Burgermeester de Vlugtlaan linksaf richting de metro liep, verdachte en medeverdachte daarbij niet heeft gezien en plots een klap op zijn achterhoofd kreeg onaannemelijk. De locatie waar aangever en verdachten door de politie zijn aangetroffen betreft namelijk een (open en goed zichtbare) plek rechtsaf op de Burgermeester de Vlugtlaan, in de tegenovergestelde richting van de metro.
Verdachte heeft verklaard dat aangever plots de hoek om kwam lopen, meteen dichtbij stond, begon te schelden en de eerste klap aan medeverdachte uitdeelde. Ook de medeverdachte heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat aangever plotseling de hoek om kwam lopen, boos was en begon te slaan. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij erg bang was dat aangever een wapen zou trekken omdat hij tijdens de confrontatie zijn jas probeerde te openen. Deze laatste handeling van aangever is ook door de medeverdachte waargenomen. Getuige [naam getuige] heeft eveneens, zij het op een later moment, waargenomen dat aangever zijn jas probeerde te openen. Deze getuige heeft voorts gehoord dat verdachte riep dat iemand de politie moest bellen omdat hij bang was dat aangever een pistool had en hem en medeverdachte wilde doodmaken. Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank het, in combinatie met de locatie waar de confrontatie heeft plaatsgevonden, aannemelijk dat het juist aangever is geweest die plotseling de confrontatie met verdachte en zijn medeverdachte heeft opgezocht.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte zich bedreigd mocht voelen en dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat sprake was van een noodweersituatie.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Verdachte heeft aangegeven dat hij op het moment dat aangever medeverdachte een klap gaf en zijn jas probeerde te openen, bang was dat aangever een wapen zou pakken. Hij zag niet de mogelijkheid om zich om te draaien en weg te lopen. Hij was bang dat hij dan geraakt zou worden in zijn rug. Daarnaast durfde hij niet weg uit angst dat de medeverdachte iets werd aangedaan.
Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat het mogelijk is dat er voor verdachte geen reële kans was om te vluchten of anderszins een confrontatie met aangever te voorkomen. De rechtbank betrekt ook hierbij de bedreiging van aangever naar verdachte waar eerder die maand sprake van zou zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande aan de vereiste van subsidiariteit voldaan.
Ten aanzien van de proportionaliteitsvraag overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat verdachte aangever meermalen met een zaklamp op zijn hoofd heeft geslagen. Ook is aangever meermalen geslagen en geschopt en heeft hij door het handelen van verdachte en medeverdachte diverse verwondingen (aan zijn hoofd) opgelopen. De rechtbank heeft met name in haar oordeel over de proportionaliteit meegewogen dat zowel verdachte, medeverdachte als getuige [naam getuige] hebben verklaard dat zij aangever naar zijn jas zag grijpen en deze probeerde te openen. Verdachte en medeverdachten hebben aangegeven niet te zijn gestopt met geweldshandelingen omdat zij bang waren dat aangever alsnog een wapen zou pakken. Hoewel de rechtbank het toegepaste geweld fors vindt en van mening is dat het handelen de grenzen van disproportionaliteit nadert, is zij toch van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de wijze van verdedigen door verdachte in verhouding stond tot de op hem en medeverdachte uitgeoefende aanranding.
Verdachte dient dan ook voor het bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert € 1.600,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op haar standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. De vordering kan in dit geval alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2019.
[--]

[--]

.

[== ]

[== ]

[== ]

[== ]

[== ]