ECLI:NL:RBAMS:2019:5409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/13/667936 HA RK 19/204
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de Wrakingskamer in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2019 een verzoek tot wraking behandeld. Het verzoeker, die gedaagde is in een kortgedingprocedure, heeft op 12 mei 2019 de voorzieningenrechter gewraakt. Dit verzoek werd gevolgd door een tweede verzoek tot wraking, ingediend op 10 juni 2019, waarin verzoeker bezwaar maakte tegen de deelname van mr. P.B. Martens aan de Wrakingskamer. Verzoeker stelde dat Martens eerder had deelgenomen aan een wrakingsprocedure die door hem was ingediend, wat volgens verzoeker een grond voor wraking zou zijn. De Wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de grond voor het tweede verzoek niet feitelijk onderbouwd was, aangezien het verzoek om opname van de zitting nog steeds in behandeling was en er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het tweede verzoek tot wraking evident misbruik maakte van het wrakingsmiddel, en heeft besloten het verzoek buiten behandeling te stellen. Tevens is bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen. De procedure zal hervat worden op de eerder vastgestelde datum van 21 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op bij e-mail van 16 juni 2018 ingediende schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/13/667936 HA RK 19/204 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. N.C.H. Blankevoort, G.H. Marcus en P.B. Martens, leden van de Wrakingskamer belast met de behandeling van een door verzoeker ingediend verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de inhoud van de e-mail van verzoeker van 10 juni 2019 en het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 juni 2019.

2.De procedure

2.1.
Verzoeker is gedaagde partij in een kortgeding procedure bij de rechtbank welke procedure staat geregistreerd onder zaaknummer C/13/66442 / KG ZA 19-356. Op 7 mei 2019 heeft in die zaak een behandeling plaatsgevonden. Na behandeling ter zitting is vonnis bepaald op 21 mei 2019. Bij e-mail van 12 mei 2019 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt (het eerste verzoek).
2.2.
Verzoeker heeft bij e-mail van 25 en 27 mei 2019 onder meer medegedeeld voor een behandeling beschikbaar te zijn op 14 of 21 juni 2019. Bij e-mail van 7 juni 2019 heeft verzoeker onder meer gevraagd hem mede te delen op welke datum het verzoek zou worden behandeld 14 of 21 juni 2019. De griffier van de Wrakingskamer heeft verzoeker bij e-mail van 7 juni 2019 medegedeeld dat hem de keuze wordt gelaten tussen een behandeling op maandagochtend 17 juni 2019 om 09.30 uur of vrijdagmiddag 21 juni 2019 om 13.00 uur. De namen van de behandelend rechters zijn verzoeker daarbij medegedeeld.
2.3.
Bij e-mail van 10 juni 2019 heeft verzoeker diverse bezwaren naar voren gebracht tegen de voorgestelde data en de Wrakingskamer een aantal adviezen gegeven. Bij brief van 12 juni 2019 heeft de griffier van de Wrakingskamer verzoeker medegedeeld dat de Wrakingskamer zijn adviezen ter kennisneming heeft aangenomen en medegedeeld dat de behandeling van het verzoek tot wraking is vastgesteld op vrijdag 21 juni 2019 om 13.00 uur. Daarop heeft verzoeker de Wrakingskamer gewraakt (het tweede verzoek).

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Aan het tweede verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat nog niet is geantwoord op zijn verzoek om toestemming om de zitting van de Wrakingskamer op te mogen nemen. Daarnaast heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de deelname van mr. P.B. Martens aan de Wrakingskamer. Die heeft verleden jaar al deel uitgemaakt van een Wrakingskamer, terwijl verzoeker duidelijk heeft gesteld dat hij geen personen in de Wrakingskamer accepteert die eerder hebben deelgenomen aan de behandeling van door hem gedane verzoeken tot wraking.
3.2.
Verzoeker heeft een Belgische advocaat benaderd, die zich bereid heeft verklaard bij verzoeker langs te komen om de hoofdprocedure van verzoeker te bekijken en te onderzoeken of hij zich ook in de wrakingszaak wenst te mengen. Hij heeft verzoeker geadviseerd om de Wrakingskamer te wraken, want hij stelt dat er meerdere gegronde redenen zijn. Omdat de advocaat gaat onderzoeken of hij zich gaat voegen in het wrakingsverzoek, heeft verzoeker opgave gedaan van nieuwe data waarop de behandeling volgens hem plaats moet vinden. Verzoeker wenst de op 21 juni 2019 geplande zitting af te zeggen dan wel de Wrakingskamer te wraken.
3.3.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.6.
De grond die is gericht op het niet beslissen op het verzoek om een opname te mogen maken van de behandeling mist feitelijke grondslag omdat nog steeds op dat verzoek kan worden beslist. Het is aan de Wrakingskamer om dat vooraf of tijdens de zitting te doen. Het enkele feit dat een rechter eerder aan de behandeling van een Wrakingsverzoek heeft deelgenomen kan geen grond voor wraking zijn.
3.7.
De kern van het tweede verzoek tot wraking berust op een voor verzoeker niet welgevallige processuele beslissing om de behandeling vast te stellen op vrijdag 21 juni 2019, nota bene een door verzoeker zelf opgegeven voorkeursdag. Met betrekking tot de door verzoeker aangezochte advocaat geldt dat verzoeker vanaf 12 mei 2019 de tijd heeft gehad om een advocaat te zoeken en die advocaat nog moet beslissen of hij verzoeker ook in het wrakingsverzoek wil bijstaan.
Verzoeker wenst uitstel van de behandeling door de Wrakingskamer, alsmede een andere samenstelling van de Wrakingskamer en wraakt de Wrakingskamer voor het geval dat niet aan zijn wensen tegemoet wordt gekomen. Verzoeker geeft voor zijn bezwaar dat mr. P.B. Martens deel uitmaakt van de Wrakingskamer geen andere uitleg dan dat deze rechter eerder deel uitmaakte van een Wrakingskamer die een wrakingsverzoek van verzoeker heeft behandeld.
3.8.
Het tweede verzoek heeft kennelijk tot doel om alsnog verdaging van de vastgestelde behandeling van het verzoek tot wraking te bewerkstelligen. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld; in tegendeel de wet bepaalt dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt behandeld. Met het tweede verzoek wordt evident misbruik gemaakt van dat middel. Om die reden zal de Wrakingskamer het tweede verzoek wraking buiten behandeling stellen en zal worden beslist als hierna in het dictum vermeld. Vanwege dit misbruik zal de Wrakingskamer tevens bepalen, dat volgende wrakingsverzoeken buiten behandeling zullen blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 stelt het tweede verzoek buiten behandeling;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de wrakingsprocedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond toen het tweede verzoek werd gedaan, te weten behandeling op vrijdag 21 juni 2019 om 13.00 uur.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, G.H. Marcus en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.