ECLI:NL:RBAMS:2019:5442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
13/701214-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor zakkenrollerij in Amsterdam met meerdere slachtoffers

Op 23 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan dertien diefstallen en een poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, in de periode van 27 februari 2016 tot en met 1 september 2016 en van 9 februari 2019 tot en met 3 april 2019, meerdere tassen en goederen heeft gestolen van nietsvermoedende horeca bezoekers en toeristen in de binnenstad van Amsterdam. De verdachte werd herkend door verbalisanten op camerabeelden en heeft een aantal diefstallen bekend. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten bevestigd, ondanks de verdediging die stelde dat de herkenningen niet voldoende waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte zwaar hebben meegewogen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701214-19
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [plaats detentie]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.diefstal van de tassen van
- [persoon 1] (hierna [persoon 1] ),
- [persoon 2] (hierna [persoon 2] ),
- [persoon 3] (hierna [persoon 3] )
in de periode van 27 februari 2016 tot en met 1 september 2016;
2.diefstal van
- een camera van [persoon 4] (hierna [persoon 4] ),
- een jas met sleutels van [persoon 5] (hierna [persoon 5] ),
- een tas van [persoon 6] (hierna [persoon 6] ),
- een tas van [persoon 7] (hierna [persoon 7] ),
- een tas van [persoon 8] (hierna [persoon 8] ),
- een tas van [persoon 9] (hierna [persoon 9] ),
- een tas van [persoon 10] (hierna [persoon 10] ),
- een tas van [persoon 11] (hierna [persoon 11] ),
- een tas van [persoon 12] (hierna [persoon 12] ),
- een tas van [persoon 13] (hierna [persoon 13] )
in de periode van 9 februari 2019 tot en met 3 april 2019;
3.poging tot diefstal van een tas van [persoon 14] (hierna [persoon 14] ) op 3 april 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle feiten zoals tenlastegelegd kunnen op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier, te weten de aangiftes en de op ambtseed opgestelde herkenningen door verbalisanten, worden bewezen. Daarnaast heeft verdachte de poging tot diefstal van de tas van [persoon 14] bekend. Ook heeft verdachte bekend de tas van [persoon 13] te hebben gestolen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Tassendiefstallen onder feit 1
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstallen van de tassen van [persoon 2] en [persoon 3] omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die op de beelden door verbalisanten is herkend als verdachte. De overtuiging ontbreekt omdat de feiten, en daarmee ook de beelden, van drie jaar geleden zijn. De verbalisanten kunnen niet weten hoe verdachte er drie jaar geleden uitzag. Dat verbalisanten beschrijven dat gebruik wordt gemaakt van een bepaalde modus operandi, maakt nog niet dat verdachte dan die persoon moet zijn geweest. Verdachte heeft verklaard zich niet op de stills (pagina 125 van het originele dossier en pagina 83 van de nazending) te herkennen.
De raadsvrouw heeft geen (bewijs)verweer gevoerd ten aanzien van de diefstal van de rugtas van [persoon 1] .
Diefstallen onder feit 2
Ook moet voorzichtig worden omgegaan met de herkenningen van verdachte die zijn gedaan door verbalisanten ten aanzien van de diefstallen van de jas van [persoon 5] , de tas van [persoon 7] , de tas van [persoon 8] en de tas van [persoon 12] (pagina’s 49, 56, 57, 58, 59, 79 en 81 van de nazending). Een herkenning moet zorgvuldig worden gedaan. De kledingstukken waaraan verdachte zou worden herkend, kunnen op de beelden echter niet worden waargenomen. De herkenningen geven het idee dat de verbalisanten zien wat zij willen zien. Aan de hand van de stills kan geen honderd procent herkenning plaatsvinden, omdat de foto’s vaag zijn en er geen gezicht is te herkennen. De herkenningen zijn dus onvoldoende om daaraan de overtuiging te ontlenen dat verdachte degene is die op de beelden is te zien.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de diefstallen van de camera van [persoon 4] en de tassen van [persoon 6] , [persoon 9] , [persoon 10] en [persoon 11] .
Poging tot diefstal onder feit 3
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de poging tot diefstal van de tas van [persoon 14] .
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde diefstallen en de onder 3 ten laste gelegde poging tot diefstal bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier en de bekennende verklaringen van verdachte ten aanzien van de diefstal van de tas van [persoon 13] en de poging tot diefstal van de tas van [persoon 14] .
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de herkenningen van verdachte door de verbalisanten voldoende betrouwbaar.
De rechtbank overweegt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook wanneer deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt nog meer wanneer sprake is van gebrek aan andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van verdachte ondersteunen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder andere van belang of deze heeft plaatsgevonden op basis van duidelijke beelden en specifieke onderscheidende persoonskenmerken. Daarnaast is van belang in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de herkende persoon elkaar hebben getroffen.
Uit het procesdossier is gebleken dat meerdere verbalisanten – waaronder [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die bij de aanhouding van verdachte betrokken waren – verdachte op de camerabeelden hebben herkend. Uit de door de verbalisanten opgestelde processen-verbaal blijkt dat zij van ieder tenlastegelegd feit de bewegende beelden hebben bekeken. Het verweer van de raadsvrouw dat de stills van onvoldoende kwaliteit zijn om herkenning op te kunnen baseren miskent dit. Verder hebben [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verdachte eerder gezien tijdens de observaties voorafgaande aan de aanhouding en bij de aanhouding van verdachte op 3 april 2019. Deze observaties en de aanhouding vonden vlak voor de herkenningen plaats. Verbalisant [verbalisant 4] herkent verdachte ook op beelden van de diefstal in de winkel van [naam winkel] en de diefstal in het [naam hotel] (feit 1). De verbalisanten beschrijven ook allen dat zij verdachte herkennen aan specifieke onderscheidende persoonskenmerken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft beschreven dat hij verdachte op de bewegende camerabeelden steeds heeft herkend aan zijn algehele verschijning, zijn gelaat, gelaatvorm, ogen (ogen diep in het gelaat), de manier waarop hij uit zijn ogen kijkt en zijn haardracht. Ook worden kledingstukken herkend en worden overeenkomsten gezien ten aanzien van kledingstukken die verdachte aan had op de beelden van de verschillende diefstallen en bij zijn aanhouding.
De herkenningen van [verbalisant 1] worden in de gevallen die door de raadsvrouw zijn aangehaald ondersteund door de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] . [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben beschreven dat zij verdachte op de bewegende beelden steeds voor honderd procent hebben herkend aan zijn algehele verschijning, kledingstukken die verdachte aanhad bij zijn aanhouding, zijn lichaamshouding, postuur, manier van bewegen en gelaat. Ook door [verbalisant 2] wordt beschreven dat hij verdachte heeft herkend aan zijn diepliggende ogen. [verbalisant 4] herkent verdachte aan zijn gezicht, gezichtsuitdrukking, gezichtsuitstraling, haardracht, haarkleur, postuur en houding.
Gelet op de hiervoor genoemde herkenningen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de waarneming van de verbalisanten in twijfel te trekken. De verbalisanten hebben verdachte, door hun ervaringen en hun contacten met verdachte, op de beelden kunnen herkennen en hebben hem ook herkend op basis van specifieke persoonskenmerken en kledingstukken. De rechtbank acht daarom de herkenningen voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 27 februari 2016 tot en met 1 september 2016 te Amsterdam, tassen, te weten:
-een rugtas met daarin professionele camera-apparatuur, toebehorende aan [persoon 1] ,
-een rugtas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 2] en
-een handtas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 3] ,
telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 9 februari 2019 tot en met 3 april 2019, te Amsterdam, meerdere tassen/goederen, te weten:
-een camera, toebehorende aan [persoon 4] ,
-een jas met daarin sleutels, toebehorende aan [persoon 5] ,
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 6] ,
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 7] ,
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 8] ,
-een laptoptas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 9] ,
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 10] ,
-een laptoptas met daarin een laptop, toebehorende aan [persoon 11] ,
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 12] en
-een tas met daarin persoonlijke goederen, toebehorende aan [persoon 13] ,
telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 3 april 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas, die toebehoorde aan [persoon 14] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dichtbij de tas van die [persoon 14] is gaan staan, vervolgens zijn jas als deken over de leuning van de bank heeft heen gegooid, waardoor het zicht op die tas werd belemmerd, waarna hij die tas gedeeltelijk heeft vastgepakt en opgetild, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
Verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De eis van de officier van justitie is buitenproportioneel. Omdat niet alle diefstallen bewezen kunnen worden verklaard dient de straf aanzienlijk te worden verminderd. Daarnaast heeft verdachte ook nog een gevangenisstraf van zeven maanden open staan in Duitsland die hij nog moet uitzitten.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dertien diefstallen en een poging tot diefstal. Verdachte heeft daarbij steeds spullen, veelal tassen, gestolen van nietsvermoedende bezoekers, waaronder toeristen, van openbare (horeca)gelegenheden in het centrum van Amsterdam. Hierbij is verdachte steeds berekenend te werk gegaan door vlakbij het slachtoffer te gaan staan of zitten, te doen alsof hij aan het bellen was, zijn jas over het te stelen voorwerp te leggen en door bij het weer weglopen een tas of jas om de gestolen spullen te doen om die spullen te verbergen. Verdachte deed het lijken alsof hij een onschuldige medebezoeker was, terwijl hij in werkelijkheid bezig was met het zoeken naar potentiële slachtoffers om die vervolgens te bestelen.
De aanwezigheid van zakkenrollers en tasjesdieven in de Amsterdamse binnenstad is een veelvoorkomend probleem. Vooral toeristen moeten continu alert zijn op hun waardevolle spullen. Het zijn zeer ergerlijke feiten, die voor de slachtoffers hinder en schade opleveren omdat het vaak om zeer persoonlijke spullen gaat, zoals identiteitsbewijzen en paspoorten, rijbewijzen en betaalpassen. Daarnaast is het ook voor de betrokken horecagelegenheden zeer ergerlijk dat verdachte hun gastvrijheid heeft misbruikt om de diefstallen te plegen. Dit soort feiten brengen dan ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 14 juni 2019, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank vergelijkt voor de straftoemeting de diefstallen zoals door verdachte gepleegd met zakkenrollen. Van nietsvermoedende horeca-bezoekers wordt op slinkse wijze een tas of ander goed gestolen. In zakkenrollerij zaken worden doorgaans – vanuit het oogpunt van generale preventie – hoge straffen opgelegd. Wanneer sprake is van een voltooide zakkenrollerij van een kwetsbaar slachtoffer, zoals een toerist, is het uitgangspunt van de Rechtbank Amsterdam in het geval van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
In deze zaak zijn naast toeristen ook reguliere horeca- en winkelbezoekers het slachtoffer geworden. Zij waren mogelijk minder op hun hoede dan gewoonlijk in de Amsterdamse binnenstad, omdat zij zich in de relatieve beslotenheid van zo’n locatie bevonden en zij hun spullen bovendien vaak binnen handbereik hadden.
Ter zitting is de rechtbank ook niet gebleken dat verdachte het laakbare van zijn handelen inziet. Zijn spijtbetuiging is op de rechtbank niet geloofwaardig overgekomen. Typerend is in dit verband dat hij de diefstal van de tas van [persoon 13] rechtvaardigt door te stellen dat hij zelf eerder die dag ook is bestolen. Zijn warrige en tegenstrijdige verklaringen ter zitting over zijn persoonlijke omstandigheden wekken bovendien de indruk dat hij hierover geen duidelijkheid wil verschaffen en zo probeert onder de radar van justitie te blijven. Het voor hem geldende inreisverbod, in 2016 opgelegd voor soortgelijke diefstallen, heeft hem er in 2019 ook niet van weerhouden weer in Nederland te verblijven en een zelfde type diefstallen te gaan plegen. Gelet op de hoeveelheid aan diefstallen en de hiervoor genoemde factoren, kan in deze zaak alleen worden volstaan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend van drie jaar met aftrek van voorarrest.

8.Benadeelde partijen

De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 2.128,- bestaande uit € 2.078,- aan materiële schade en € 50,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 6.885,78 bestaande uit € 2.085,78 aan materiële schade en € 4.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 12] vordert € 1.700,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 8] vordert € 704,55 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.000,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van [persoon 6] die ziet op de materiële schade wordt op geen enkele manier onderbouwd. De benadeelde partij dient daarom voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Het immateriële deel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [persoon 7] ziet wat betreft het materiële deel op een werklaptop. Dit betekent dat niet [persoon 7] , maar haar werkgever degene is die schade heeft geleden. Bovendien is de vordering onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft het materiële deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Het immateriële deel kan, gelet op de angst en het wantrouwen van het slachtoffer, worden geschat op € 200,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering omdat geen sprake is van rechtstreekse schade.
De vordering van [persoon 12] is onvoldoende onderbouwd en daarom dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De vordering van [persoon 8] is onderbouwd met bonnen met de nieuwprijs van de spullen, maar omdat het om oudere spullen gaat, kan de vordering worden toegewezen tot € 267,50 en dient de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De vordering van [persoon 1] is voldoende onderbouwd. Er is sprake van rechtstreekse schade. De vordering kan in zijn geheel worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de verdediging
De benadeelde partijen [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 12] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
De vordering van [persoon 8] dient gematigd te worden omdat de jas waar de vordering op ziet al anderhalf jaar is gedragen.
Ten aanzien van de vordering van [persoon 1] refereert te raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [persoon 6]
De benadeelde partij zal in de vordering voor wat betreft de materiële kosten niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de vordering niet is onderbouwd.
Ook ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat niet is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel dat is veroorzaakt door de bewezenverklaarde diefstal.
Benadeelde partij [persoon 7]
De benadeelde partij zal in de vordering wat betreft de kosten die zien op de laptop niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat [persoon 7] en niet haar werkgever deze schade heeft geleden. Daarnaast zal de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de overige gevorderde kosten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit deel niet is onderbouwd. Ook ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, omdat niet is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel dat is veroorzaakt door de bewezen verklaarde diefstal.
Benadeelde partij [persoon 12]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze vordering niet is onderbouwd.
Benadeelde partij [persoon 8]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 2 bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank maakt bij het bepalen van de hoogte gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal de schade bepalen op een bedrag dat de gestolen goederen op dit moment waard zouden zijn. In het algemeen wordt voor dit type goederen een afschrijvingspercentage aangehouden van 25% per vol jaar. Van de jas, handschoenen en toilettas zijn bonnen aangeleverd ter onderbouwing. De jas is gekocht voor € 317,97 en is één jaar gedragen. Gelet op de afschrijving van 25% per jaar, kan € 79,49 worden afgeschreven. De jas heeft dan nog een waarde van € 238,48. De handschoenen en toilettas hebben gelet op het afschrijvingspercentage hun waarde verloren.
De vordering wordt toegewezen tot het bedrag van € 238,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
In het belang van [persoon 8] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voor het overige wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard nu dit deel niet is onderbouwd.
Benadeelde partij [persoon 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 1 bewezenverklaarde diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
diefstal, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1]toe tot
€ 1.000,-(zegge duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot het moment van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.000,- (zegge duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2016 tot het moment van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 8]toe tot
€ 238,48(zegge tweehonderdachtendertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot het moment van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 8] aan de Staat € 238,48 (zegge tweehonderdachtendertig euro en achtenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot het moment van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Verklaart de benadeelde partijen
[persoon 6] , [persoon 7]en
[persoon 12]niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

28.[...]

31.[...]