ECLI:NL:RBAMS:2019:5466

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en ziekenhuisopname

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer. De werkgever, eiseres, ging in beroep tegen een besluit van het UWV dat de werknemer, na een ziekenhuisopname, een WIA-uitkering had toegekend. De rechtbank moest beoordelen of het UWV terecht had geconcludeerd dat de werknemer per 26 februari 2016 geen benutbare mogelijkheden had vanwege de ziekenhuisopname. De rechtbank oordeelde dat er eisen worden gesteld aan de duur van de ziekenhuisopname, en dat in dit geval niet was gebleken dat er een opname van ten minste drie maanden was geprognosticeerd. Hierdoor was de conclusie van het UWV onterecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft het UWV aan [naam] een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd.
Bij besluit van 8 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [naam] gegrond verklaard en aan [naam] per 26 februari 2016 een WIA-uitkering toegekend.
[eiseres] ( [naam] ’s ex-werkgever) heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Namens [eiseres] is niemand verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam] en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Medische gegevens
1. [naam] heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan [eiseres] . Om die reden heeft de rechtbank op grond van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, besloten dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. Gelet hierop kan de rechtbank in deze uitspraak medische informatie niet inhoudelijk weergeven.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. [naam] was werkzaam als [functie] bij [eiseres] toen zij zich op 12 juni 2012 ziek meldde. Haar ziekteverzuim werd onderbroken met periodes waarin zij een uitkering ontving op grond van de Wet Arbeid en Zorg. [naam] heeft vervolgens per einde van de wachttijd (19 januari 2016) een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 28 december 2015 geweigerd, omdat [naam] minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Ook een tweede aanvraag om een WIA-uitkering werd door het UWV geweigerd.
Waar gaat deze procedure over?
3. Op 27 september 2017 heeft [naam] weer een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit heeft het UWV beslist dat noch met ingang van 4 september 2015 noch met ingang van 2 september 2017 een recht op een WIA-uitkering bestaat. Per 4 september 2015 bestaat geen recht, omdat toen de wachttijd van de WIA nog niet verstreken was. Voor de motivering van de afwijzing per 2 september 2017 verwijst het UWV naar het eerdere besluit van 28 december 2015.
4. Het UWV heeft [naam] naar aanleiding van haar bezwaar laten onderzoeken door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat [naam] per 26 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt was, omdat [naam] op die datum opgenomen was in het ziekenhuis. Uit artikel 2, vijfde lid, onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) volgt dat geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn indien de betrokkene opgenomen is een ziekenhuis. De verzekeringsarts heeft ook geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan [naam] zich ziek gemeld had. Daarom heeft het UWV aan [naam] een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend met ingang van 26 februari 2016.
5. [eiseres] is eigenrisicodrager voor de WIA-uitkering. [eiseres] is het niet eens met het bestreden besluit en is daarom tegen het bestreden besluit in beroep gegaan.
Standpunt [eiseres]
6. [eiseres] voert aan dat de verzekeringsarts ten onrechte heeft vastgesteld dat [naam] per 26 februari 2016 geen benutbare mogelijkheden heeft. Ter onderbouwing heeft [eiseres] een rapport van een medisch adviseur overgelegd. Die schrijft in zijn rapport dat het slechts een poliklinische ingreep was zonder ziekenhuisopname, die niet heeft geleid tot een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Volgens [eiseres] had de verzekeringsarts daarom een FML per 26 februari 2016 moeten opstellen.
Standpunt UWV
7. Het UWV blijft bij haar standpunt dat [naam] vanwege de ziekenhuisopname geen benutbare mogelijkheden had. Volgens het UWV worden er geen eisen gesteld aan de duur van de opname. Ook de prognose van herstel doet niet terzake. Het UWV wijst erop dat op grond van artikel 2, tweede lid, onder a, van het Schattingsbesluit wordt afgezien van het arbeidsdeskundig onderzoek, als uit het onderzoek van de verzekeringsarts blijkt dat de betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
Beoordeling door de rechtbank
8. Ter beoordeling ligt voor of het UWV terecht heeft geconcludeerd dat [naam] per 26 februari 2016 geen benutbare mogelijkheden had vanwege een ziekenhuisopname.
9. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit luidt als volgt: Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden.
10. In de Nota van Toelichting op het Schattingsbesluit staat over artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit: “Onder opname in instelling wordt verstaan opname in een ziekenhuis of een AWBZ-erkende instelling, niet zijnde een TBS-instelling, en voor die opname geldt dat ten minste een duur van drie maanden geprognosticeerd moet zijn.” [1]
11. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit – anders dan het UWV stelt – dat er eisen worden gesteld aan de duur van de ziekenhuisopname, namelijk dat daarvoor een duur van drie maanden is geprognosticeerd. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval een opname van ten minste drie maanden was geprognosticeerd. [naam] heeft uitsluitend op 26 februari 2016 een ingreep ondergaan. Daarna was van ziekenhuisopname geen sprake meer. Niet gebleken is dat de verwachting bestond dat [naam] langer opgenomen moest worden. Daarmee is in dit geval geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond. Het UWV heeft ten onrechte geconcludeerd dat [naam] geen benutbare mogelijkheden had per 26 februari 2016. Het UWV heeft dan ook ten onrechte afgezien van het opstellen van een FML en het doen van arbeidskundig onderzoek. Het UWV moet dat alsnog doen.
13. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 2, vijfde lid, onder a, van het Schattingsbesluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en acht het in dit geval ook niet aangewezen een bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het UWV aan [eiseres] het griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt het UWV daarnaast in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
16. De gedeclareerde kosten voor de door [eiseres] geraadpleegde deskundige zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als redelijkerwijs gemaakte kosten en komen tegen het maximum uurtarief zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking tot een totaalbedrag van € 551,04 exclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit 4 uur x € 121,95 (het maximum uurtarief naar de tekst zoals deze in 2018 gold) en een 0,5 uur x € 126,47 (het maximum uurtarief naar de tekst zoals deze in 2019 gold). Het totaalbedrag inclusief BTW bedraagt € 666,76.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van [eiseres] tot een totaalbedrag van € 1.178,76.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatsblad 2000, 307, pagina 10.