Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de door [eiser 1] c.s. (met 26 andere eisende partijen gezamenlijk) ingediende dagvaarding van 28 december 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 18 juli 2018, waarin de rechtbank de bij dagvaarding ingeleide zaak heeft gesplitst in 27 afzonderlijke zaken met afzonderlijke zaak- en rolnummers;
- het bericht van partijen dat in 24 van de 27 zaken om doorhaling wordt verzocht en dat in onderhavige zaak wordt voortgeprocedeerd;
- het tussenvonnis van 21 november 2018, waarbij een comparitie van partijen op 28 maart 2019 is gelast en waarin is beslist dat de zaak (gedeeltelijk) gezamenlijk zal worden behandeld met de twee andere zaken waarin wordt voortgeprocedeerd;
- de akte wijziging/vermeerdering van eis;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. L. van Hezik, namens [eiser 1] c.s., van 23 april 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
geengebruik maken van de aangeboden opties.
100% garantiezou worden verleend op de oorspronkelijke maandelijkse aanvulling van € 610,- voor een periode van
tweederde van de looptijdvan de hypothecaire geldlening, gerekend vanaf 1 juli 2002, de passeerdatum van de hypotheek (optie 1), ofwel
70% garantieop de oorspronkelijke maandelijkse aanvulling, zijnde € 427,-, gedurende de
gehele looptijdvan 30 jaar, gerekend vanaf de passeerdatum (optie 2).
11.Uw verklaringen
3.Het geschil
4.De beoordeling
op zichzelfechter geen reden om de garantieovereenkomst aantastbaar te achten. De garantieovereenkomst is slechts aantastbaar als de daar tegenover gestelde prestatie, het afzien van het voeren van procedures over de MeerWaardeovereenkomst, in redelijkheid niet door ING had mogen worden bedongen. Nu echter niet is komen vast te staan dat ING destijds wist of heeft moeten begrijpen dat [eiser 1] c.s. onbekend was met de verwijten die ING ter zake de MeerWaardehypotheek werden gemaakt, bestaat onvoldoende grond te oordelen dat ING het afzien van het voeren van procedures over de MeerWaardeovereenkomst in redelijkheid niet heeft mogen bedingen. De enkele omstandigheid dat ING deze tegenprestatie niet bij het introduceren van de garantieregeling kenbaar had gemaakt, maar pas bij het aanbieden van de garantieovereenkomst zelf, maakt dit niet anders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ING [eiser 1] c.s., in elk geval bij het aanbieden van de garantieregeling, uitdrukkelijk heeft geadviseerd om een en ander goed te overdenken en desgewenst nader advies bij een derde in te winnen of nadere informatie bij ING. Anders dan [eiser 1] c.s. betoogt heeft hij, na ontvangst van de ter ondertekening toegezonden garantieovereenkomst mét genoemde voorwaarde, voldoende tijd gehad om dit te doen. De bedenktermijn bestreek immers bijna drie weken. [eiser 1] c.s. heeft daarmee afdoende gelegenheid gehad om advies of informatie in te winnen in geval hij de inhoud en strekking van deze vaststellingsovereenkomst niet kon overzien. Dat [eiser 1] c.s. heeft nagelaten dit te doen, dient voor zijn rekening te blijven.
1.390,00(2,0 punt × tarief € 695,00)