ECLI:NL:RBAMS:2019:5553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5395
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en Wob-verzoek inzake verkeersincident met meerdere gewonden

In deze zaak heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) Amsterdam met betrekking tot een verkeersincident op 10 juni 2017, waarbij zeven voetgangers gewond raakten. Het OM heeft het verzoek afgewezen, met als argument dat er geen opzet was en dat de automobilist onwel was geworden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, waarop het OM het bezwaar deels gegrond verklaarde, maar niet op alle punten. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het OM had beslist dat de bekeuring aan de verdachte niet onder het Wob-verzoek viel en voor de camerabeelden die eiser had verzocht. De rechtbank oordeelde dat het OM de reikwijdte van het Wob-verzoek te beperkt had opgevat en dat het OM alsnog een beslissing moest nemen over de openbaarmaking van de bekeuring en de camerabeelden. De rechtbank heeft bepaald dat het OM het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 2 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5395

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser (hierna: [eiser] ),

en
De Minister van Justitie en Veiligheid, Het College van procureurs-generaal, namens het College, Het hoofd Bestuurlijke en Juridische Zaken,verweerder (hierna: het OM)
(gemachtigde: mr. J. Perenboom).

Procesverloop

Met het besluit van 26 maart 2018 (het primaire besluit) heeft het OM het verzoek van [eiser] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Met het besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft het OM het bezwaar van [eiser] deels gegrond verklaard en in zoverre het primaire besluit herroepen.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het OM heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019.
[eiser] is verschenen. Het OM heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] heeft op 26 december 2017 een Wob-verzoek bij het OM Amsterdam gedaan ten aanzien van een incident op het [adres] te [plaatsnaam] op 10 juni 2017. Op die zaterdagavond heeft een automobilist een aanrijding veroorzaakt op het [adres] . Bij deze aanrijding raakten zeven voetgangers, voornamelijk toeristen, gewond. Het OM heeft besloten de automobilist niet te vervolgen en de zaak te seponeren. Volgens het OM was er geen opzet in het spel, maar was de automobilist onwel geworden door een te lage bloedsuikerspiegel.
1.2.
Met het primaire besluit heeft het OM het Wob-verzoek van [eiser] afgewezen. Het OM heeft geweigerd om acht documenten openbaar te maken, dit op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (Wpg) en heeft verder geweigerd om één document openbaar te maken, dit op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. Daarnaast bevatten alle documenten ook persoonsgegevens dan wel gegevens die tot personen zijn te herleiden, wat ook niet tot openbaarheid leidt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
1.3.
Bij brief van 21 juni 2018 heeft het OM aan [eiser] meegedeeld dat het OM zich niet gebonden acht aan de door [eiser] genoemde beslistermijn van 5 dagen. Tegen deze brief heeft [eiser] bij bezwaarschrift van 20 juli 2018 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft [eiser] vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob-verzoek. [eiser] heeft bovendien aan de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 16 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:324, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep niet‑ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.5.
Bij uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3529, heeft de rechtbank Amsterdam vervolgens het verzet van [eiser] tegen de uitspraak van 16 januari 2018 ongegrond verklaard.
1.6.
Met het bestreden besluit heeft het OM het bezwaar van [eiser] deels gegrond verklaard, in zoverre het primaire besluit herroepen, een uitgebreidere inventarislijst opgesteld en een reeds eerder openbaar gemaakt document verstrekt.
1.7.
Bij besluit van 27 juli 2018 heeft het OM het bezwaar van [eiser] tegen de brief van 21 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belang meer heeft bij de behandeling van het bezwaarschrift van 20 juli 2018.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de reikwijdte van zijn Wob-verzoek niet juist door het OM is vastgesteld. Zijn Wob-verzoek is namelijk te beperkt opgevat. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat uit de aanhef van zijn verzoek en de woorden ‘ten minste’ blijkt dat zijn Wob-verzoek breder had moeten worden opgevat dan enkel de drie genoemde categorieën waartoe het OM zich bij de beoordeling van zijn verzoek heeft beperkt. Zo heeft [eiser] ter zitting nader toegelicht dat in elk geval het onderzoek van de rijksrecherche naar een agent die informatie zou hebben gelekt over het incident op het [adres] te [plaatsnaam] nog onder de reikwijdte van zijn Wob-verzoek zou moeten vallen. Dit geldt ook voor de bekeuring die eerder die dag aan de verdachte (de automobilist) is gegeven.
2.2.
Verder stelt [eiser] zich op het standpunt dat het niet tijdig nemen van een besluit – in strijd met de artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:19, tweede en zesde lid, van de Awb – op het spoedinformatie(deel)verzoek ten onrechte is vernietigd. Het OM heeft in strijd met artikel 6 van de Wob niet ‘zo spoedig mogelijk’ een beslissing genomen. Hij verzoekt de rechtbank daarom artikel 6 van de Wob uit te leggen in de door hem voorgestane zin en de fictieve weigering te vernietigen.
2.3.
Daarnaast stelt [eiser] dat in ieder geval de artikelen 3, 4, 6 en 10 van de Wob, artikel 1 van de Wpg en de artikelen 4:13 en 7:4 van de Awb zijn geschonden. Daarnaast is ook de inventarisatielijst ten onrechte niet compleet. [eiser] stelt dat, gelet op artikel 10, eerste lid, aanhef, van de Wob, het OM het verstrekken van informatie verwart met het verstrekken van documenten. Er wordt in strijd gehandeld met de Wob, omdat het OM bij het weigeren om de verzochte documenten openbaar te maken enkel het eigen belang nastreeft. De Wob roept juist een verantwoordingsplicht voor overheidsorganen in het leven. Het OM tracht na te streven dat het beleid ten aanzien van het kwalificeren, opsporen en vervolgen van terroristische misdrijven en zware verkeersongevallen geheim en oncontroleerbaar blijft. Eventuele (inschattings)fouten houdt het OM ten onrechte geheim. Het OM gaat uit van een dwingendrechtelijke weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob en miskent hierbij de clausule ‘tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt’. Volgens [eiser] is geen sprake van een dwingende weigeringsgrond.
2.4.
Ook verzoekt [eiser] de bestuursrechter om op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is en om in plaats daarvan [eiser] een onbeperkte – althans een gedeeltelijke onbeperkte – kennisneming van de stukken toe te staan. In dit kader stelt [eiser] dat de 20 documenten waarvan het OM beperking van de kennisneming tracht te bereiken, in strijd is met de Wob en de Awb. Dat openbaarmaking van de 20 documenten de inzet van het beroep is, maakt niet dat er sprake is van ‘gewichtige redenen’, zoals bedoeld in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb. [eiser] betwist het bestaan van dergelijke ‘gewichtige redenen’. Het OM dient alle 20 documenten openbaar te maken op basis van de Wob, nu ingevolge artikel 8:29, tweede lid, van de Awb de gewichtige redenen in ieder geval niet aanwezig zijn.
2.5.
Ook is volgens [eiser] sprake van een schending van artikel 19 van de Wpg en artikel 10 van het EVRM, gezien het TASZ-arrest, voorzien van commentaar van [functie] [naam] . Het OM miskent de publieke en politieke context van de ‘aangewakkerde tegenstellingen in de samenleving’, die blijkbaar aanleiding hebben gegeven om de nationaliteit van de verdachte niet publiekelijk bekend te maken.
Wettelijk kader
3. Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 8:29 Awb
4. Ter zitting heeft [eiser] aan de rechtbank toestemming gegeven om de documenten, waar hij geen kennis van heeft mogen nemen, te gebruiken bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de niet-verstrekte gegevens.
De reikwijdte van het Wob-verzoek
5.1.
In het Wob-verzoek schrijft [eiser] het volgende:
“(…) Zoals u weet vond er op 10-06-2017 een zwaar incident plaats op het [adres] te [plaatsnaam] (…) Gelet hierop is het dat ik (…) een informatieverzoek op grondslag van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) indien. Ik verzoek dat u aan mij verstrekt door middel van toezending van (bron)documenten waaruit blijkt, althans enig document dat inzicht geeft in (metadata), waaronder ten minste:
a. de gemaakte camerabeelden van en/of ten tijde van het inrijden ofwel alle communicatie ter verkrijging van deze camerabeelden waaruit blijkt welke camerabeelden zijn vastgelegd,
b. eerder gemaakte rapportages ten aanzien van de opzet van de verdachte en diens onwelwording en;
c. het laatste rapport van een medisch deskundige dat is binnengekomen.
5.2.
Het OM heeft ter zitting verklaard dat het Wob-verzoek van [eiser] (uitsluitend) is opgevat als een verzoek om informatie met betrekking tot de in het verzoek genoemde categorieën a., b. en c. De rechtbank is van oordeel dat het OM het Wob-verzoek daarmee te beperkt heeft opgevat. Bij het bepalen van de reikwijdte van het verzoek komt immers ook betekenis toe aan de aanleiding tot het verzoek en aan de inhoud van het bezwaarschrift. [1]
5.3.
In zijn bezwaarschrift heeft [eiser] melding gemaakt van ontbrekende documenten in de inventarislijst en hierbij onder andere ‘de bekeuring die aan de verdachte is gegeven, met inbegrip van de intrekking of betaling daarvan’ genoemd. Deze bekeuring valt daarmee ook onder het Wob-verzoek.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt. Nu het OM de reikwijdte van het Wob-verzoek niet juist heeft vastgesteld, is het beroep reeds hierom gegrond. Het OM dient alsnog op dit punt te beslissen.
5.5.
Het onderzoek van de rijksrecherche naar een agent die informatie zou hebben gelekt over het incident op het [adres] te [plaatsnaam] valt niet onder de bestuursrechtelijke aangelegenheid waarop het Wob-verzoek ziet. Deze bestuurlijke aangelegenheid heeft uiteindelijk geleid tot de conclusie dat er geen sprake was van opzet. Een onderzoek naar een politieagent die - nadien - informatie zou hebben gelekt is daaraan niet te relateren. Het OM heeft dit punt dan ook terecht niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek gebracht.
De weigeringsgronden
6. Het OM heeft aangevoerd dat de documenten die zijn opgenomen in de inventarislijst met de nummers [nummer] (Geneeskundige rapportage [adres] [plaatsnaam] ), [nummer] (Rapport toxicologisch onderzoek) en [nummer] (Vordering verstrekking historische gegevens) zijn geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob. Het OM heeft toegelicht dat alleen de documenten uit de inventarislijst met de nummers [nummer] en [nummer] integraal zijn geweigerd en dat uit het document met nummer [nummer] passages zijn weggelakt. Ten aanzien van de overige documenten (in totaal betreft het 20 documenten) heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet van toepassing is, nu die documenten onder de bijzondere en uitputtende regeling van de Wpg vallen.
Toepassing van de Wpg
7.1.
Volgens vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, dient daarbij te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50).
7.2.
De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van de door het OM geweigerde documenten, van oordeel dat het OM terecht de Wpg van toepassing heeft verklaard op de documenten 1 tot en met 8, 11 tot en met 17 en 19 en 20. De rechtbank overweegt dat de in deze documenten vermelde gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor de betreffende persoon, dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Het betreft daardoor gegevens die zijn verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak, waardoor deze gegevens moeten worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. De documenten bevatten daarnaast enkele gegevens die geen politiegegevens betreffen. Voor wat betreft deze gegevens overweegt de rechtbank dat deze gegevens alleen kunnen worden begrepen als zij worden gelezen in samenhang met de politiegegevens die in het document staan. Als deze gegevens zelfstandig worden gelezen, verschaffen zij in het geheel geen informatie. Openbaarmaking van deze gegevens zou daarom zinledig zijn. [3] De rechtbank is van oordeel dat het OM terecht de documenten 1 tot en met 8, 11 tot en met 17 en 19 en 20 op grond van de Wpg niet openbaar heeft gemaakt.
Artikel 10 van de Wob
8.1.
Voor wat betreft de documenten die zijn opgenomen in de inventarislijst met de nummers 9 en 10 is de rechtbank, na kennis te hebben genomen van deze documenten, van oordeel dat het OM deze documenten terecht op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob niet openbaar heeft gemaakt. Het betreffen namelijk persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming, waarvan niet kan worden gezegd dat de verstrekking daarvan kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
8.2.
Voor wat betreft het document dat is opgenomen in de inventarislijst met het nummer 18 is de rechtbank, na ook kennis te hebben genomen van dit document, van oordeel dat dit document op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en onder g, van de Wob op goede gronden is geweigerd. De gegevens die zijn weggelakt, namelijk enkele persoonsgegevens en een parketnummer, zijn gegevens die zien op de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast zou er ook sprake zijn van een onevenredige benadeling, omdat door openbaarmaking bekend zou worden dat en waar bepaalde bedrijven gebruik maken van camerabeveiliging. Tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van het document heeft [eiser] – naar de rechtbank begrijpt – geen (nadere) gronden aangevoerd.
De verzochte camerabeelden
9.1.
In artikel 1, onder a, van de Wob wordt het begrip ‘document’ gedefinieerd als ‘een bij het bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat’. Ander materiaal in de zin van dit artikellid omvat alle gegevensdragers, waaronder ook camerabeelden.
9.2.
Het OM heeft ten aanzien van de camerabeelden overwogen dat deze door een vordering verstrekking historische gegevens deels openbaar gemaakt zijn en alsnog zijn verstrekt. Voor het overige heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat de aangetroffen documenten inzake (verkrijging van) camerabeelden vallen onder de werking van de Wpg en daarom niet openbaar gemaakt mogen worden. Ook is de weigeringsgrond artikel 10, tweede lid, onder g van de Wob (onevenredige benadeling) van toepassing, omdat door openbaarmaking bekend zou worden gemaakt dat en waar bepaalde bedrijven gebruik maken van camerabeveiliging.
9.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is naar voren gekomen dat de gemachtigde van het OM niet weet waar de camerabeelden zich bevinden en dat de camerabeelden ook niet in het kader van het Wob-verzoek van [eiser] inhoudelijk zijn beoordeeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het OM ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de door [eiser] verzochte camerabeelden. Deze beroepsgrond slaagt. Het OM dient op dit punt alsnog een beslissing te nemen.
De beslissing op bezwaar van 27 juli 2018
10. De rechtbank overweegt dat, daargelaten of de brief van 21 juni 2018 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, [eiser] geen belang meer heeft bij de behandeling van het bezwaarschrift van 20 juli 2018. Het OM heeft daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op het voorgaande, heeft het OM tijdig beslist en is het verzoek om schadevergoeding wegens rechtsherstel terecht afgewezen.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het OM heeft beslist dat de bekeuring die aan de verdachte is gegeven, met inbegrip van de intrekking of betaling daarvan, niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt en voor zover het OM niet heeft beslist op de door [eiser] verzochte camerabeelden.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het OM moet immers eerst nog beoordelen of de bekeuring al dan niet openbaar kan worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor de verzochte camerabeelden, waarover het OM nog in het geheel niet heeft beslist.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het OM aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor zover het OM daarin beslist heeft dat de bekeuring geen deel uitmaakt van het Wob-verzoek en voor zover het OM nog niet heeft beslist op de verzochte camerabeelden;
 draagt het OM op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt het OM op het betaalde griffierecht van € 170,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, en mr. S.E. Reichert en mr. J.A.W. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Wettelijk kader

Awb
In artikel 8:29 van de Awb is het volgende bepaald:
(…)
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
Wpg
In artikel 1 van de Wpg is het volgende – voor zover van belang – bepaald:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
– de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
– de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
Wob
In artikel 3 van de Wob is het volgende bepaald:
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
In artikel 4 van de Wob is het volgende bepaald:
Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
In artikel 6 van de Wob is het volgende bepaald:
1. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker. (…)
In artikel 10 van de Wob is het volgende bepaald:
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. (…)
EVRM
In artikel 10 van het EVRM is het volgende bepaald:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5123.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5104.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3223.