ECLI:NL:RBAMS:2019:5628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
13/665035-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van een gewapende woningoverval met toepassing van ASR in afwijking van deskundigenadvies

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende woningoverval. De verdachte, geboren in 2000 en gedetineerd in een Justitieel Complex, werd beschuldigd van afpersing, het voorhanden hebben van een wapen en heling van een iPhone. Tijdens de zitting op 18 juli 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, gehoord, evenals de verklaringen van de verdachte, zijn raadsman mr. R.M.F.F. Ketwaru, en de benadeelde partijen met hun raadsman mr. A.J. Sprey.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 22 januari 2019 een gewapende overval heeft gepleegd op de woning van de benadeelde partij. De overval vond plaats in de nachtelijke uren, waarbij de verdachte en zijn mededaders de bewoners bedreigden met een vuurwapen en een aanzienlijk geldbedrag van ongeveer € 14.000,00 hebben gestolen. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de benadeelden als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de heling van de iPhone, maar wel voor de gewapende overval en het wapenbezit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 2 jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn jonge leeftijd en de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die materiële en immateriële schade hebben geleden door de overval. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] € 31.298,01 bedraagt, voor [naam benadeelde partij 2] € 3.000,00 en voor de buurman € 500,00. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665035-19 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam Justitieel Complex] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.F. Ketwaru alsmede de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] en hun raadsman mr. A.J. Sprey naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan afpersing en een gewapende overval (feit 1) en het voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 3) alsmede het heling van een iPhone (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Veroordeling voor woningoverval en wapenbezit feiten 1 tweede cumulatief/alternatief en 3
De rechtbank stelt op grond van de aangiften het volgende vast.
In de nacht van 21 op 22 januari 2019 heeft er bij de woning van [naam benadeelde partij 1] aan de [adres 2] een gewapende overval plaatsgevonden. [naam benadeelde partij 1] was die nacht om 01.00 uur van zijn werk thuisgekomen. Hij had de dagopbrengst van zijn Coffeeshop van ruim € 14.000,00 meegenomen. Nadat zijn dochter, [naam benadeelde partij 2] , omstreeks 01.40 uur bij de woning was aangekomen en haar auto op de oprit had geparkeerd, zag zij dat een man vanuit een steeg naast de garagedeur op haar kwam aflopen (NN1). NN1 had een bivakmuts op en een vuurwapen in zijn handen. Vervolgens zag zij nog twee andere mannen (NN2 en NN3) aankomen. NN2 had net als NN1 een bivakmuts op. NN1 en NN2 bevolen haar om de voordeur van de woning open te maken. Ze bedreigden haar neer te steken en mee te nemen als ze de deur niet zou openmaken. Toen het haar niet lukte om de deur open te maken, griste NN2 het wapen uit de handen van NN1 en sloeg met het wapen het zijraam van de woonkamer in. Hij is vervolgens door het raam naar binnen geklommen, waarna NN1 hem door het raam is gevolgd. NN3 is buiten bij [naam benadeelde partij 2] gebleven.
Toen [naam benadeelde partij 1] zag dat NN2 – met een wapen in zijn hand – door het raam naar binnen wilde klimmen, heeft hij geprobeerd NN2 door het raam terug te duwen en hem te slaan. Nadat het NN2 toch was gelukt om naar binnen te klimmen, hoorde [naam benadeelde partij 1] hem roepen: “geld, geld”. [naam benadeelde partij 1] wees NN2 vervolgens op het geld dat in een tas bij de trap lag. Nadat hij hoorde dat NN2 iets naar boven riep en een man hoorde terugroepen “ik kom eraan”, is NN2 met de tas met geld via de toegangsdeur naar buiten gerend, die inmiddels door [naam benadeelde partij 2] was geopend. NN3 – die al die tijd bij [naam benadeelde partij 2] buiten is gebleven – is vervolgens achter NN2 aangerend.
Nadat de buurman [naam buurman] een van de daders zag wegrennen, is hij ernaar toegerend en heeft hij geprobeerd deze persoon te pakken. Echter, voordat [naam buurman] iets kon doen kreeg hij een harde klap tegen zijn neus. NN2 en NN3 renden vervolgens weg.
Aanvankelijk dacht [naam benadeelde partij 2] dat zowel NN1 als NN2 door de voordeur naar buiten was gerend, maar toen zij de volgende ochtend wakker werd van een geluid, zag zij NN1 op de trap van de zolder naar beneden lopen met een bivakmuts op. Nadat [naam benadeelde partij 2] naar 112 had gebeld en NN1 de woning had verlaten en over een schutting probeerde te klimmen, is hij in een steeg door de politie aangehouden. NN1 bleek te zijn verdachte.
Verdachte heeft bekend dat hij één van de overvallers is, dat hij een bivakmuts droeg en dat hij zich na de overval op de zolder onder het bed heeft verstopt, omdat de politie al ter plaatse was gekomen toen hij de woning wilde verlaten. Hij wist dat er geld was in de woning en heeft om dat geld in zijn bezit te krijgen de woning met anderen overvallen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet degene is geweest die met het wapen in zijn hand aan kwam lopen. Hij wist niet dat er bij de overval een wapen zou worden gebruikt en hij werd daardoor verrast toen ze bij de woning waren, aldus verdachte. Wel heeft hij het wapen overgenomen van zijn mededader en er het raam van de woonkamer mee ingeslagen, zo heeft verdachte ook nog verklaard. Hij heeft het wapen in een doos op de eerste verdieping verstopt, toen hij in de woning op zoek ging naar geld.
In aansluiting daarop heeft de raadsman aangevoerd dat het standpunt van de officier van justitie dat verdachte dader NN1 is niet klopt en dat de rol van verdachte die de officier van justitie hem toebedeelt, moet worden genuanceerd.
Bewijsoverweging:
Op grond van de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte en het wapenrapport kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededaders heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval en wapenbezit. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Nu verdachte de feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juli 2019;
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 juli 2019, met documentcode 10845519, proces-verbaalnummer 39, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] en [naam opsporingsambtenaar 2] , pagina’s 44-73 van het Persoonsdossier van verdachte [verdachte] ;
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam benadeelde partij 2] van 22 januari 2019, met proces-verbaalnummer PL1300-2019014976-6, in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerd pagina’s 1001 en 1002;
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam benadeelde partij 2] van 22 januari 2019, met documentcode 10722512 en proces-verbaalnummer 2019014976, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s 1003 en 1006;
5.
Een proces-verbaal aangifte van 23 januari 2019 van [naam benadeelde partij 2] , met proces-verbaalnummer PL1300-2019014976-33, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, [naam opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 1007 -1014;
6.
Een proces-verbaal aangifte van 22 januari 2019 van [naam benadeelde partij 1] , met proces-verbaalnummer PL1300-2019014976-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 1019 -1022;
7.
Een proces-verbaal van verhoor aangever van 22 januari 2019 van [naam buurman] , met proces-verbaalnummer 2019014976, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerd pagina’s 1031-1032;
8.
Een proces-verbaal Wapenonderzoek van 23 januari 2019 met registratienummer 20901496, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerd pagina’s 1141-1146.
Vrijspraak eerste cumulatief/alternatief
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn mededaders [naam benadeelde partij 1] niet hebben gedwongen tot afgifte van het geldbedrag, maar dat zij dit hebben weggenomen. Dit betekent dat verdachte wordt veroordeeld voor diefstal en van de tenlastegelegde afpersing zal worden vrijgesproken.
Verantwoordelijkheid voor het gebruikte geweld tegen [naam buurman]
Hoewel niet ter discussie staat dat verdachte na de overval in de woning is achtergebleven en dus niet aanwezig is geweest bij het geweld dat is gebruikt tegen [naam buurman] , acht de rechtbank verdachte ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging verantwoordelijk. Verdachte is met NN2 en NN3 medepleger van een woningoverval, waarbij een automatisch wapen aanwezig was en waarbij geweld is gebruikt. Verdachte heeft hierbij een essentiële rol gehad en heeft bovendien zelf geweld gebruikt door – zoals hij verklaart – met het wapen de ruit van de woning in te slaan. Nu tijdens de overval geweld is gebruikt, mede door verdachte, was voor verdachte te voorzien dat ook bij de vlucht geweld zou kunnen worden gebruikt door hem of zijn mededaders. De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte als medepleger geweld heeft gebruikt tegen [naam buurman] .
3.2.
Vrijspraak voor de heling van de I-phone (feit 2)
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een iPhone. Het dossier bevat – behalve het gegeven dat de iPhone op een ladekast in zijn slaapkamer is aangetroffen – geen bewijsmiddelen op basis waarvan verdachte aan de iPhone kan worden gekoppeld en waaruit zou kunnen blijken dat verdachte ten tijde van het verkrijgen daarvan wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de iPhone van diefstal afkomstig was. Daarbij komt dat er meerdere personen in de woning verblijven. De verklaring van verdachte dat de iPhone van zijn broer is, kan daarom niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
op 22 januari 2019 te Amstelveen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit de woning aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een geldbedrag van ongeveer 14.000 euro, toebehorende aan [naam benadeelde partij 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen:
- [naam benadeelde partij 1] en
- [naam benadeelde partij 2] en
- [naam buurman] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen, aan voornoemde [naam benadeelde partij 2] hebben getoond en voorgehouden en op voornoemde [naam benadeelde partij 2] hebben gericht en gericht gehouden en voornoemde [naam benadeelde partij 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd dat zij haar zouden neersteken als zij de deur niet zou openen en vervolgens dreigend de woorden toegevoegd dat zij haar zouden meenemen als voornoemde [naam benadeelde partij 2] niet zou meewerken, en
- een ruit aan de voorzijde van de woning aan de [adres 2] hebben ingeslagen en zich via het ingegooide raam de toegang tot de woning verschaft en
- een vuurwapen, aan voornoemde [naam benadeelde partij 1] hebben getoond en tegen die [naam benadeelde partij 1] dreigend geroepen: "geld, geld." en
- die [naam buurman] met kracht op zijn neus, geslagen/gestompt;
Feit 3
op 22 januari 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging, voorhanden heeft gehad:
- een geladen wapen van categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een
pistoolmitrailleur (merk CZ, modelnaam Vz61 Skorpion) en
- munitie van categorie III, te weten dertien patronen (7.65 MM Browning, synoniem .32 Auto).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval. Verdachte en zijn mededaders zijn daarbij, net na middernacht, gemaskerd met bivakmutsen en bewapend met een automatisch vuurwapen naar de woning van de aangevers gegaan. Ze hebben de aangevers vervolgens bedreigd met dit vuurwapen en hebben ruim
€ 14.000,00 uit de woning meegenomen.
Uit het baken dat onder de auto van de aangever is geplaatst, de bivakmutsen en het meegebrachte vuurwapen blijkt niet alleen dat verdachte en zijn mededaders zeer planmatig te werk zijn gegaan, maar ook dat zij de overval hebben gepland op een moment dat de bewoner van de woning thuis zou zijn. Zij zijn dus bewust een confrontatie aangegaan. Dit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen personen te gebruiken. Tussen de bewoner van de woning en één van de overvallers is het tot een fysieke confrontatie gekomen en in zijn vlucht heeft één van de overvallers een te hulp schietende buurman op zijn neus geslagen, waardoor deze letsel heeft opgelopen. Alhoewel de rechtbank niet vast kan stellen wie van de door de aangeefster omschreven overvallers verdachte is geweest, rekent de rechtbank het fysieke geweld tegen de buurman verdachte in volle omvang aan nu zij samen de overval hebben gepleegd.
Juist op een plaats waar de slachtoffers zich veilig zouden moeten kunnen voelen, zijn zij met (bedreiging) met geweld overvallen. Het is algemeen bekend dat een overval in de woning enorme gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Dat dit ook het geval is bij de slachtoffers in deze zaak blijkt uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke toelichting op de vorderingen benadeelde partij en uit hetgeen de slachtoffers ter terechtzitting hebben voorgedragen. Hun gevoel van veiligheid is aangetast en ze worden nog dagelijks herinnerd aan de gewelddadige overval. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor zijn slachtoffers en zich enkel laten leiden door financiële motieven. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Adolescentenstrafrecht
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – bij een bewezenverklaring – verdachte te berechten volgens het adolescentenstrafrecht en de daarbij behorende straftoemeting, nu er aanwijzingen zijn dat pedagogische beïnvloeding van verdachte nog mogelijk is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Over verdachte is door S.L. Ladan, GZ-psycholoog, een Pro Justitie rapportage met datum 27 maart 2019 opgesteld. Daarin heeft de psycholoog gerapporteerd dat zij met behulp van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht tot het advies is gekomen om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De psycholoog heeft daarbij toegelicht dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling of een laag niveau, hij er niet veel jonger uitziet dan zijn kalenderleeftijd en hij goed zicht heeft op zijn eigen daden en gedrag. En hoewel verdachte nog deelneemt aan het gezin van herkomst, doet hij dit op een volwassen manier (door bijvoorbeeld voor iedereen chauffeur te zijn). Contra-indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht zijn er volgens de psycholoog niet.
Over de vraag of verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht is ook door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, in het Pro Justitia rapport van 19 maart 2019 gerapporteerd. Daarin heeft de psychiater gerapporteerd dat zij niet heeft kunnen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of van een ziekelijke stoornis. Omdat verdachte niet inhoudelijk wilde ingaan op bijvoorbeeld zijn motieven voor het plegen van het strafbare feit, is door de psychiater op dat punt geen inzicht verkregen. De psychiater neemt om die reden de nodige reserves in acht aangaande haar advies. De psychiater heeft verder gerapporteerd dat het risico op het opnieuw plegen van geweld als laag wordt ingeschat. Met behulp van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht acht zij pedagogische beïnvloeding, aanpak en/of groepsgerichte hulpverlening niet meer van toepassing. De psychiater heeft daarnaast wel gerapporteerd dat er geen contra-indicaties zijn voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Tot slot heeft ook de reclassering in haar rapport van 31 januari 2019 geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, tenzij er zwaarwegende indicaties zijn voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Kijkend naar zijn handelingsvaardigheden ziet de reclassering geen reden om van het uitgangspunt van het toepassen van het volwassenenstrafrecht af te wijken. Verdachte functioneert op verstandelijk beperkt niveau, komt leeftijdsadequaat over en geeft de indruk zijn eigen gedrag voldoende te kunnen organiseren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze rapportages dat de deskundigen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom pedagogische beïnvloeding van verdachte volgens hen niet meer mogelijk is. De rechtbank ziet in de rapportages weldegelijk aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Zo blijkt uit het rapport van de psycholoog dat verdachte niet een heel aangepaste indruk lijkt te maken en zich de ernst van de feiten onvoldoende lijkt te realiseren. Ook maakt hij een wat onraakbare, stoïcijnse indruk en is hij traag in het verwerken van informatie. Bovendien lijkt hij soms moeite te hebben om voor zichzelf op te komen. Vanuit het testonderzoek komt naar voren dat verdachte agressie zal omzetten in gedrag en neigt naar impulsief handelen.
De psychiater heeft gerapporteerd dat de indruk bestaat dat verdachte vanuit zijn opvoeding weliswaar voldoende heeft meegekregen qua waarden en normen en dat hij heeft geleerd wat wel of niet kan, maar dat hij buiten, in de situatie zelf, er niet naar handelt. Hij loopt hierdoor verhoogd risico om in een probleemsituatie terecht te komen. Het totaalbeeld dat uit het psychiatrisch onderzoek naar voren is gekomen is die van een jongeman met een wat gebrekkige ontwikkeling, die door mogelijk mismanagement een hoge schuld heeft opgebouwd en mogelijk verkeerde vrienden had. Hij is moeders oogappel en moeder heeft aangegeven afhankelijk te zijn van hem, onder meer vanwege zijn auto.
De rechtbank overweegt dat zij uit de rapportages en uit de houding en presentatie van verdachte tijdens de zitting niet de indruk heeft gekregen dat er bij verdachte al sprake is van criminele verharding. Verdachte heeft ook een bijna blanco strafblad. Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat waarbij hij de keuze heeft om al dan niet verder de criminaliteit in te gaan. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. De rechtbank verwacht dat het programma in een JJI daarvoor bij uitstek geschikt zal zijn. Verdachte heeft tijdens zijn voorarrest laten zien dat hij iets van zijn leven wil maken door het volgen van cursussen en het behalen van certificaten. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij weer naar school wil gaan om een Havodiploma te behalen. Dat verdachte de steun heeft van zijn ouders, weegt voor de rechtbank ook mee.
De rechtbank heeft dus – anders dan de deskundigen en de reclassering – de indruk gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte zeker tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn.
De rechtbank neemt verder in overweging dat beide deskundigen alsmede de reclassering in haar rapport van 15 augustus 2018 geen contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht hebben geconstateerd en de reclassering in haar rapport van 31 januari 2019 een zwaardere afweging lijkt te maken dan de rechtbank. De reclassering neemt immers als uitgangspunt “volwassenenstrafrecht, tenzij”. De rechtbank ziet meer ruimte om het adolescentenstrafrecht toe te passen bij een verdachte die ten tijde van het delict 18 jaar was en – behoudens de oplegging van drie strafbeschikkingen voor verkeersovertredingen – niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Tot slot overweegt de rechtbank dat de deskundigen en de reclassering tijdens het opmaken van hun rapportages te maken hadden met een zwijgende verdachte, terwijl er ten tijde van de inhoudelijke behandeling sprake was van een bekennende verklaring van verdachte en verdachte ter terechtzitting meer openheid van zaken heeft gegeven.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal de adviezen van de deskundigen dan ook niet volgen en toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Dat neemt overigens niet weg dat het heel ernstig is wat de slachtoffers is aangedaan. De ernst van het feit is echter geen reden om niet het adolescentenstrafrecht toe te passen als dat om andere redenen wel de voorkeur verdient.
De officier van justitie heeft – ter onderbouwing van haar standpunt dat verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht – erop gewezen dat verdachte pas in een laat stadium van het onderzoek een verklaring heeft afgelegd en dat hij daarbij slechts datgene heeft bekend waar hij – na het lezen van het dossier – niet meer onder uit kon komen. De rechtbank merkt op dat verdachte, door zich in eerste instantie te beroepen op zijn zwijgrecht en pas later een verklaring af te leggen, is afgegaan op het advies van zijn advocaat teneinde het verkrijgen van de best mogelijke verdediging. Dat is zijn goed recht en de rechtbank vindt dat dit verdachte niet mag worden tegengeworpen. Dat verdachte uiteindelijk niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, vindt de rechtbank geen steekhoudend argument om geen adolescentenstrafrecht toe te passen.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een jeugddetentie van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat de woningoverval gepaard is gegaan met geweld, waarbij de buurman letsel aan zijn neus heeft opgelopen. Ook hebben verdachte en zijn mededaders een geladen automatisch vuurwapen meegenomen en is er door middel van het tonen daarvan met geweld gedreigd. De bewoonster is toen zij thuis kwam bij de deur door drie mannen (waarvan twee met bivakmutsen en gewapend met een automatisch vuurwapen overvallen wat zeer bedreigend en beangstigend was. Verder overweegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid dat de overval heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren het georganiseerde karakter daarvan. Ook de impact op de bewoners die de woningoverval de ochtend erna nog heeft gehad werkt strafverzwarend. De volgende ochtend bleek verdachte nog in de woning te zijn terwijl de politie al langs was geweest. Verdachte kwam met bivakmuts op naar beneden de trap af en keek de aangeefster in het gezicht
In strafverminderende mate heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en dat hij ter terechtzitting zijn excuses heeft aangeboden aan de slachtoffers.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de maximale duur van 24 maanden. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij het opleggen van een deels voorwaardelijke straf niet op zijn plaats. Bovendien verwacht de rechtbank dat verdachte in het kader van pedagogische beïnvloeding méér gebaat is bij een langere jeugddetentie dan een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Het op de beslaglijst onder 1 vermelde inbeslaggenomen voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane feit 1, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het plegen van een soortelijk misdrijf.
Het op de beslaglijst onder 2 vermelde inbeslaggenomen voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde onder feit 1 is begaan met behulp van dit voorwerp en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan verdachte
De op de beslaglijst onder 3 vermelde inbeslaggenomen personenauto van het merk dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2]
Materiële schadevergoeding – [naam benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert € 28.990,91 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade is opgebouwd uit de posten “dagopbrengst” ad € 14.768,95 (bijlage 1), “beveiligingskosten” bestaande uit de aanschaf van camera’s ad € 717,00 (bijlage 2) en ad
€ 1.353,36 (bijlage 3) en twee beveiligingsrobots ad € 692, 90 (bijlage 4) alsmede de aanschaf en installatie van rolluiken en lampen ad € 11.458,70 inclusief btw (bijlage 5).
Ten aanzien van de verschillende schadeposten overweegt de rechtbank als volgt.
De gevorderde dagopbrengst van de coffeeshop van 21 januari 2019 van
€ 14.768,95, zoals blijkt uit het op 22 januari 2019 om 00.49 uur opgemaakte en als bijlage 1 bij de schriftelijke vordering gevoegde overzicht, is voldoende onderbouwd. Dit bedrag is bij de woningoverval weggenomen, zodat vaststaat dat in zoverre aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook geheel toewijzen.
De door de benadeelde partij getroffen beveiligingsmaatregelen, zoals onderbouwd met de in bijlage 2, 4 en 5 bij de schriftelijke vordering gevoegde facturen, zijn voldoende onderbouwd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij deze beveiligingsmaatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de woningoverval, zodat er sprake is van rechtstreekse schade. De benadeelde partij woont reeds twintig jaar in dezelfde woning, zonder zich voor de woningoverval onveilig te hebben gevoeld en de behoefte te hebben gehad zijn woning extra te beveiligen. Voor wat betreft de in bijlage 4 opgenomen factuur op naam van [naam benadeelde partij 2] voor de aanschaf van een tweetal robotcamera’s, heeft laatstgenoemde ter terechtzitting toegelicht dat zij de robotcamera’s voor haar vader heeft besteld en dat deze door hem zijn betaald. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk geworden dat ook voor deze aanschaf de schade wordt geleden door [naam benadeelde partij 1] . De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook geheel toewijzen, te weten een totaalbedrag van
€ 13.529,06(€ 717,00 + € 1.353,36 + € 11.458,70).
De vordering tot vergoeding van de aangeschafte camera’s zoals blijkt uit de bij de schriftelijke vordering als bijlage 3 gevoegde factuur, zal worden afgewezen. De factuur staat op naam van de BV, zodat geen sprake is van schade die door de benadeelde partij is geleden.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 28.298,01.
Immateriële schadevergoeding – [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2]
De benadeelde partijen vorderen beiden € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel hebben opgelopen. De benadeelde partijen hebben in hun schriftelijke toelichting op hun vorderingen omschreven welke psychische gevolgen de woningoverval op hen heeft gehad. Dat zij dit niet met concrete gegevens hebben onderbouwd, staat in dit geval niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Immers, het behoeft geen uitleg dat de gewapende woningoverval een traumatische gebeurtenis voor hen is geweest, zodat er evident sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank verwijst in dit verband naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake vordering van de benadeelde partij van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793).
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,00 per persoon.
Totale schadevergoeding – [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2]
De rechtbank concludeert dat de vorderingen tot immateriële-schadevergoeding voor de benadeelde partij van
€ 3.000,00zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2019, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 1]zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 31.298,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2019, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[naam buurman]
De benadeelde partij vordert € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Toen hij de op de vlucht geslagen daders van de woningoverval wilde tegenhouden, is hij door één van de overvallers op zijn neus geslagen en heeft hij lichamelijk letsel opgelopen. Dat niet verdachte, maar één van zijn mededaders de benadeelde partij op zijn neus heeft geslagen en verdachte op dat moment nog in de woning van de aangever [naam benadeelde partij 1] was, maakt dat oordeel niet anders. Verdachte wordt als medepleger ook verantwoordelijk gehouden voor de op het benadeelde partij toegepaste geweld. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot immateriële-schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2019, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
[naam benadeelde partij 1]
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 3 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 31.298,01
[naam benadeelde partij 2]
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 3 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.000,00.
[naam buurman]
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,00.
De rechtbank ziet in de schuldenproblematiek van verdachte alsmede zijn jonge leeftijd aanleiding om de duur van de vervangende hechtenis, die volgens de richtlijnen op een groot aantal dagen zou uitkomen, te matigen. De rechtbank verwacht voorts niet dat vervangende hechtenis van een langer(e) duur bij verdachte zal leiden tot ander betalingsgedrag. De rechtbank waardeert de vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel voor de afzonderlijke vorderingen van de benadeelde partijen op telkens 1 dag.
Kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
 Verklaart het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart
onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 1 en 2, zoals vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
 Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslaggenomen voorwerp met nummer 3, zoals vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
 Wijst de vordering van
[naam benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 31.298,01 (eenendertigduizend tweehonderdachtennegentig euro en een cent), bestaande uit € 28.298,01 (achtentwintigduizend tweehonderdachtennegentig euro en een cent) materiële schadevergoeding en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij 1] , aan de Staat
€ 31.298,01 (eenendertigduizend tweehonderdachtennegentig euro en een cent), bestaande uit € 28.298,01 (achtentwintigduizend tweehonderdachtennegentig euro en een cent) materiële schadevergoeding en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadevergoeding, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting
vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van
[naam benadeelde partij 2]toe tot
€ 3.000,00(drieduizend euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij 2] , aan de Staat
€ 3.000,00(drieduizend euro) immateriële schadevergoeding te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting
vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van
[naam buurman]toe tot
€ 500,00(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam buurman] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam buurman] € 500,00 (vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door
hechtenis van 1 (één) dag vervangen.De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2019.