ECLI:NL:RBAMS:2019:5645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
C/13/665056 / HA ZA 19-421
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring in een geschil over de koop van antieke Chinese beelden

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft de rechtbank op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een incident waarbij de gedaagde, een kunstverzamelaar en kunsthandelaar, verzocht om toestemming om een derde partij in vrijwaring op te roepen. De eiseres, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de handel in kunst en antiek, had in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen de gedaagde wegens de verkoop van vervalste antieke Chinese beelden. De eiseres vorderde onder andere de vernietiging van de koopovereenkomst en schadevergoeding. De gedaagde stelde dat hij niet de contractspartij was, maar dat de koopovereenkomst tot stand was gekomen met een andere entiteit, DC Company Private Ltd., en dat hij slechts als gevolmachtigde had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd waarom de in vrijwaring op te roepen derde de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak zou moeten dragen. De rechtbank wees de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring af en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak zal op 18 september 2019 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/665056 / HA ZA 19-421
Vonnis in incident van 7 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. T. Teke te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2019, met producties,
  • de akte overlegging producties, met producties,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming die zich bezighoudt met handel in kunst en antiek. [naam] is [functie] van [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] is een kunstverzamelaar en kunsthandelaar, die zich met name richt op antieke Chinese kunstobjecten.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaart dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden, althans de koopovereenkomst tussen partijen ontbindt;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.127.750,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de betaaltermijnen, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
subsidiair
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.127.750,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de betaaltermijnen, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
meer subsidiair
4. de koopovereenkomst vernietigt;
5. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 957.000,00, in geval van vernietiging op grond van bedrog te vermeerderen met een bedrag van € 296.752,00, alsmede (in geval van beide vernietigingsgronden) met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de betaaltermijnen, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling;
zowel primair als subsidiair en meer subsidiair
6. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling;
7. [gedaagde] veroordeelt in de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiseres] heeft in 2017 31 antieke Chinese beelden gekocht van [gedaagde] voor een bedrag van € 957.000,00. [gedaagde] heeft de authenticiteit van deze beelden gegarandeerd op de facturen, alsook aan de hand van een zogenoemde provenance. Nadien is echter gebleken dat 16 van de 31 beelden vervalst, althans niet authentiek zijn. Daarmee is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, hetgeen blijvend onmogelijk was, zodat [eiseres] bij e-mail van 26 februari 2019 gerechtvaardigd de koopovereenkomst heeft mogen ontbinden conform artikel 6:265 jo. artikel 6:270 BW. Op die grond dient [gedaagde] de koopsom terug te betalen alsmede dient hij de door [eiseres] geleden schade te vergoeden, bestaande uit de gederfde winst en de gemaakte onderzoekskosten.
Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de beelden aan haar te verkopen terwijl hij wist, althans had behoren te weten dat de beelden vals waren. Meer subsidiair stelt [eiseres] dat de koopovereenkomst vernietigbaar is, nu deze onder invloed van bedrog danwel dwaling tot stand is gekomen.
4. Het geschil in het incident
4.1.
[gedaagde] vordert dat hem wordt toegestaan [naam] in vrijwaring op te roepen.
4.2.
[gedaagde] legt hieraan het volgende ten grondslag. [gedaagde] zal in de hoofdzaak betogen dat de koopovereenkomst ter zake de 31 antieke beelden tot stand is gekomen tussen enerzijds [naam] in privé als koper en anderzijds DC Company Private Ltd., statutair gevestigd te Singapore (hierna: DC Company) als verkoper. Niet [gedaagde] , maar DC Company was eigenaar van de in Nederland opgeslagen beelden. DC Company heeft [gedaagde] gevolmachtigd om in naam en voor rekening van haar de beelden te verkopen aan [naam] . [gedaagde] heeft in dat kader onderhandeld met [naam] en is dus zelf geen contractspartij, hetgeen voor [naam] duidelijk was.
Voor zover dit standpunt niet gevolgd zal worden in de hoofdzaak en de vordering van [eiseres] op [gedaagde] in de hoofdzaak wordt toegewezen, is [naam] gehouden [gedaagde] vrij te houden van (een deel van) de nadelige gevolgen. [naam] heeft namelijk onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde] door wetende dat de koopovereenkomst met DC Company is gesloten en niet met [gedaagde] , die onderhandelde alleen namens DC Company, [eiseres] (of de advocaat van [eiseres] ) hierover onjuist voor te lichten, waardoor de vordering is ingesteld tegen de verkeerde partij. De vordering in de hoofdzaak is ingesteld tegen [gedaagde] in plaats van tegen DC Company. Daarmee heeft [naam] in strijd gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens [gedaagde] . Dit onrechtmatig handelen door [naam] leidt bij toewijzing van de vordering in de hoofdzaak tot schade bij [gedaagde] . Verder heeft [gedaagde] aangevoerd groot belang te hebben bij gelijktijdige behandeling van de zaken, nu [eiseres] grote bedragen vordert van [gedaagde] en diverse beslagen ten laste van hem heeft gelegd.
4.3.
[eiseres] voert verweer. Zij betwist – kort samengevat – dat tussen [naam] en [gedaagde] een tot vrijwaring verplichtende rechtsverhouding bestaat uit hoofde van onrechtmatige daad en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Ingevolge artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de gedaagde verzoeken om toestemming om iemand in vrijwaring op te roepen, indien hij meent hiertoe gronden te hebben. De maatstaf voor toewijsbaarheid van een dergelijke vordering is, of de gedaagde partij in de hoofdzaak/eiser in het incident (de gewaarborgde) voldoende onderbouwd stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde (de waarborg) krachtens zijn rechtsverhouding tot hem verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen. Het daadwerkelijk bestaan van de gestelde rechtsverhouding behoeft nog niet vast te staan. Dat zal in de vrijwaringszaak moeten worden onderzocht.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de hoofdzaak zal de vraag ter beoordeling voorliggen of [gedaagde] als verkoper partij is bij de gestelde koopovereenkomst ter zake de antieke beelden. Als een van de vorderingen in de hoofdzaak wordt toegewezen, dan betekent dit dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat [eiseres] en [gedaagde] een rechtspositie jegens elkaar hebben in die zin dat zij juridisch aan elkaar verbonden zijn. In de hoofdzaak zal bij toewijzing vast staan dat [gedaagde] partij is althans rechtens geacht wordt te zijn bij de koopovereenkomst. [gedaagde] heeft vervolgens in het kader van dit incident niet duidelijk gemaakt waarom de door hem gestelde rechtsverhouding tot [naam] uit hoofde van onrechtmatige daad meebrengt dat [naam] de nadelige gevolgen van de veroordeling in de hoofdzaak moet dragen. Het had op zijn weg gelegen om concreet te stellen waarom in geval van toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank aldus ook een oordeel heeft gegeven over de partijen bij de koopovereenkomst, het gestelde (onrechtmatige) handelen van [naam] meebrengt dat hij de nadelige gevolgen van de veroordeling in de hoofdzaak moet dragen.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering tot verlof tot oproeping in vrijwaring zal worden afgewezen.
5.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 543,00 (= 1 punt x tarief II € 543,00).

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 18 september 2019 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.