ECLI:NL:RBAMS:2019:5684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/667929 / KG ZA 19-657 AB/MA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van het gebruik van de handelsnaam door eenmanszaak en vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap 't Zonnetje B.V. en eenmanszaak 't Zonnetje. De eiseres, 't Zonnetje B.V., vorderde primair dat de gedaagde, de eenmanszaak 't Zonnetje, zou worden verboden de onderneming aan een derde te verkopen en haar te veroordelen tot nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Subsidiair vorderde zij dat de gedaagde zou worden veroordeeld tot ondertekening van een overeenkomst. De gedaagde voerde verweer en vorderde in reconventie dat 't Zonnetje B.V. het gebruik van de handelsnaam 't Zonnetje zou staken.

De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was tussen partijen, omdat de onderhandelingen niet tot een ondertekening hadden geleid. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet kon worden verboden de onderneming te verkopen, omdat er geen grondslag voor was. De vordering van de gedaagde om 't Zonnetje B.V. te gelasten het gebruik van de handelsnaam te staken, werd toegewezen. De rechtbank legde een dwangsom op voor het geval 't Zonnetje B.V. niet aan deze verplichting zou voldoen. Tevens werd 't Zonnetje B.V. veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de gevolgen van het niet tijdig ondertekenen daarvan. De rechter wees erop dat de gedaagde, die in deze zaak de minder professionele partij was, niet kon worden verplicht om de afspraken na te komen die niet officieel waren vastgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/667929 / KG ZA 19-657 AB/MA
Vonnis in kort geding van 31 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
't ZONNETJE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 20 juni 2019,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.F. Hilberdink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna 't Zonnetje en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 25 juni 2019 heeft ‘t Zonnetje gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte akte. ‘t Zonnetje heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. De zaak is pro forma aangehouden tot 23 juli 2019 voor mediation. Op die datum hebben beide partijen om vonnis gevraagd.
Ter zitting waren aanwezig:
Namens ’t Zonnetje: [naam 1] met mr. Visser;
[gedaagde] met mr. Hilberdink.

2.De feiten

2.1. ’
t Zonnetje is een op 6 mei 2019 opgerichte vennootschap waarvan
[naam 1] indirect bestuurder is.
2.2.
[gedaagde] drijft sinds 2000 als eenmanszaak ’t Zonnetje’ een winkel in koffie, thee en kruiden aan de [adres] . Zij huurt het pand, waarin al sinds 1642 een winkel zit. Bij vonnis van 31 oktober 2017 is [gedaagde] veroordeeld om met terugwerkende kracht een huurprijsverhoging te betalen (€ 37.500,00) en een verhoogde huurprijs van € 27.214,99 per jaar. De verhuurders wilden niet instemmen met een betalingsregeling en hebben beslag gelegd op de bankrekening.
Tegen dat vonnis is tijdig hoger beroep ingesteld.
2.3.
[gedaagde] zag zich al gedwongen de zaak te sluiten, toen zij in gesprek raakte met [naam 1] , die zich heeft toegelegd op het behoud van historische winkels in Amsterdam en aanbood haar te steunen. Naar aanleiding van deze gesprekken is door de vorige advocaat van [gedaagde] , die daarvoor door [naam 1] werd betaald, in 2018 een viertal concept-overeenkomsten opgesteld:
a) een vaststellingsovereenkomst tussen Ceinturion Investments BV, een vennootschap van [naam 1] , en [gedaagde] , waarin onder meer staat dat [naam 1] of een door hem aan te wijzen rechtspersoon de onderneming met de lopende procedures overneemt en vooruitlopend daarop de kosten van die procedures voor zijn rekening zal nemen, dat [gedaagde] tegen een af te spreken basisloon en winstpercentage zolang zij wil in de winkel zal blijven werken en dat [gedaagde] zal meewerken aan indeplaatsstelling;
b) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen Amsterdam Historie BV, een vennootschap van [naam 1] , en [gedaagde] , waarbij zij per 1 januari 2019 als manager van de winkel in dienst zou treden;
c) een indeplaatsstellingsovereenkomst tussen [gedaagde] en een niet nader genoemde vennootschap van [naam 1] ;
d) een koopovereenkomst tussen [gedaagde] en Ceinturion Investments BV, die de onderneming per 1 januari 2019 zou overnemen.
2.4.
Ofschoon de overeenkomsten nog niet waren ondertekend, kreeg [naam 1] vanaf 1 januari 2019 mede toegang tot de bankrekening van de winkel, voldeed hij rekeningen en kocht hij voorraad in. Verder heeft hij werkzaamheden op de eerste verdieping laten verrichten en loopt de procedure tegen de verhuurders sinds mei 2018 onder zijn leiding en voor zijn rekening.
2.5.
De huidige advocaat van [gedaagde] heeft op 2 mei 2019 een door hem gewijzigde versie van de conceptovereenkomsten aan [naam 1] toegezonden.
was het daarmee grotendeels eens, maar was niet bereid om naast hetgeen hij al had geïnvesteerd nog een bedrag van € 27.500,00 te betalen.
2.6.
Bij e-mail van 3 mei 2019 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [naam 1] bericht dat hij door [naam 1] was gebeld met de mededeling dat [gedaagde] de afspraken die dag moest tekenen en dat hij zich anders zou terugtrekken. Een kwartier later heeft de advocaat van [naam 1] als volgt geantwoord: “Het standpunt van [naam 1] is duidelijk, daartoe is gelegenheid tot vandaag 18u. Daarna vervallen de gemaakte afspraken en blijft de winkel bij [gedaagde] ”. [gedaagde] heeft niet getekend. Naderhand hebben partijen toch verder onderhandeld.

3.Het geschil in conventie

3.1. '
t Zonnetje vordert primair [gedaagde] te verbieden om de onderneming
’t Zonnetje aan een derde te verkopen en haar te veroordelen tot nakoming, zoals nader uitgewerkt in de dagvaarding, van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Subsidiair vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ondertekening van de als productie 6 overgelegde overeenkomst tussen partijen. Zowel primair als subsidiair moet [gedaagde] worden veroordeeld tot medewerking aan indeplaatsstelling, alles op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert het ’t Zonnetje te gelasten het gebruik van de handelsnaam
’t Zonnetje te staken en gestaakt te houden.
4.2. '
t Zonnetje voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en als van eiser niet kan worden gevergd om de uitslag van de bodemprocedure af te wachten.
5.2.
Partijen hebben vergaand onderhandeld, met de bedoeling de winkel
’t Zonnetje in het pand [adres] te behouden en het voor [gedaagde] mogelijk te maken daarin nog zo lang mogelijk te blijven werken. Uitgangspunt is daarbij steeds geweest dat een en ander zou worden neergelegd in schriftelijke overeenkomsten. Vandaar de verschillende conceptovereenkomsten, waarin nu eens deze dan weer die vennootschap van [naam 1] als partij optrad. Tot een getekende overeenkomst is het echter niet gekomen. [gedaagde] , die hierin de minder professionele partij is, vond het kennelijk nodig om een nieuwe advocaat er nog eens naar te laten kijken. Volgens ’t Zonnetje is het aan de opstelling van die advocaat te wijten dat het vanaf dat moment stroef liep, maar het kan ook als een geldkwestie worden gezien; uiteindelijk lagen partijen immers een bedrag van € 27.500,00 uit elkaar. Wat daarvan verder zij, het komt erop neer dat zij het niet eens zijn geworden, dat er dus geen overeenkomst is en dat daarvan ook geen nakoming of ondertekening kan worden gevorderd. Dat [gedaagde] en [naam 1] zich, vooruitlopend op de ondertekening van de diverse conceptovereenkomsten, al vanaf 1 januari 2019 op diverse terreinen zijn gaan gedragen alsof alles al in kannen en kruiken was, maakt dat niet anders.
5.3.
Zou hierover al anders worden gedacht, dan heeft [naam 1] , bijgestaan door zijn advocaat, met zijn ultimatum op 3 mei 2019 een einde gemaakt aan de tot dan gemaakte afspraken. Daarna is geen nadere overeenstemming meer bereikt.
5.4.
Dit betekent dat [gedaagde] aan [naam 1] of zijn vennootschappen de ten behoeve van haar eenmanszaak voorgeschoten bedragen zal moeten terugbetalen.
Dat zal zij alleen kunnen als ze de zaak aan een ander verkoopt. Dit is op zichzelf al een reden om haar dat niet te verbieden, maar bij gebreke aan overeenstemming is daar ook overigens geen grondslag voor, evenmin als voor indeplaatsstelling.
5.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ’t Zonnetje in de proceskosten van [gedaagde] worden verwezen. Deze worden begroot op:
griffierecht € 297,--
salaris advocaat
€ 980,--+
Totaal € 1.277,--

6.De beoordeling in reconventie

6.1. ’
t Zonnetje is louter opgericht in het kader van de overname van de gelijknamige eenmanszaak van [gedaagde] . Nu die overname niet doorgaat, kan het gebruik van deze eerder bij [gedaagde] in gebruik zijnde handelsnaam verwarring wekken. De vordering is dan ook als na te melden toewijsbaar, met verwijzing van ’t Zonnetje in de proceskosten, die vanwege de samenhang worden begroot op nihil.
6.2.
De aan de veroordeling te verbinden dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
veroordeelt ’t Zonnetje in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.277,--,
7.3.
veroordeelt ‘t Zonnetje in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt
7.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
gelast ’t Zonnetje om binnen tien werkdagen na heden het voeren van de handelsnaam ’t Zonnetje te staken en gestaakt te houden en bij het kiezen van een nieuwe naam meer onderscheid te maken met de oudere handelsnaam van [gedaagde] , dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij nalaat aan dit bevel te voldoen, met een maximum van € 25.000,00,
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
veroordeelt ’t Zonnetje in de op nihil begrote proceskosten,
7.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: