ECLI:NL:RBAMS:2019:5759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
7262281 CV 18-22080
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid uitvaartondernemer voor mortuariumkosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Uitvaart24 B.V. en [eiseres] over de aansprakelijkheid voor mortuariumkosten. De eiseres, [eiseres], vorderde betaling van Uitvaart24 voor kosten die zij in rekening had gebracht voor de koeling van een overleden persoon. De feiten van de zaak zijn als volgt: de heer [overledene] overleed op 9 juni 2018 en werd kort daarna overgebracht naar het mortuarium, beheerd door [eiseres]. De nabestaanden gaven opdracht aan Uitvaart24 om de uitvaart te verzorgen. Er ontstond een geschil over wie verantwoordelijk was voor de mortuariumkosten, die door [eiseres] aan Uitvaart24 in rekening waren gebracht. De kantonrechter oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen [eiseres] en Uitvaart24, noch dat Uitvaart24 als zaakwaarnemer kon worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat er geen rechtsgrond was voor de vordering van [eiseres] en wees deze af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Uitvaart24.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7262281 CV EXPL 18-22080
vonnis van: 25 juni 2019
fno.: 436

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[naam] , h.o.d.n. [eiseres]

zaakdoende te [plaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: M.G.H. Langes
t e g e n

Uitvaart24 B.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Uitvaart24
gemachtigde: mr. F. Teuben

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 27 september 2018, met producties;
  • antwoord met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Op 9 juni 2018 om 22.24 uur is in het [ziekenhuis] te [plaats] de heer [overledene] overleden (hierna de overledene).
1.2.
Kort na het overlijden is de overledene overgebracht maar het mortuarium in het ziekenhuis. Het mortuarium wordt beheerd door [eiseres] .
1.3.
De nabestaanden van de overledene hebben aan Uitvaart24 opdracht gegeven de uitvaart te verzorgen. Op 10 juni 2018 om 9.30 neemt de vervoerder van Uitvaart24, RouwserviceNederland, met [eiseres] contact op om een afspraak te maken voor het ophalen van de overledene uit het mortuarium. Later die dag (17.00 uur) wordt de overledene door de vervoerder opgehaald.
1.4.
Bij e-mail van 10 juni 2018 (19.14 uur) bericht [eiseres] Uitvaart24 als volgt:
“We ontvangen van u graag het contactadres van de nabestaanden van dhr. [overledene] .”
1.5.
Bij e-mail antwoordt Uitvaart24 als volgt:
“M.b.t. de nieuwe wetgeving omtrent persoonsgegevens kunnen wij die gegevens helaas niet met u delen.”
1.6.
Bij e-mail antwoordt [eiseres] als volgt:
“Alle begrip hiervoor. Vandaar dat de nota aan u verzonden wordt, zodat u deze op de nabestaanden kunt verhalen.”
1.7.
Bij e-mail van 11 juni 2018 om 17.30 antwoordt Uitvaart24 als volgt:
“Wij zullen uw nota, uit goed fatsoen, doorsturen naar onze opdrachtgever met het verzoek om de nota aan u te voldoen. Wij nemen derhalve niet het debiteurenrisico over en zullen dan ook niet uw nota betalen.”
1.8.
Bij factuur van 11 juni 2018 heeft [eiseres] bij Uitvaart24 € 135,00 aan mortuariumkosten in rekening gebracht.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat Uitvaart24 bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 135,00 aan hoofdsom;
b. € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 1,80 aan rente, berekend tot 10 september 2018;
d. rente over € 135,00 vanaf 10 september 2018;
e. de proceskosten.
3. [eiseres] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, primair dat Uitvaart24 feitelijk opdracht aan [eiseres] heeft gegeven. Subsidiair beroept [eiseres] zich op de gewoonterechtelijke praktijk binnen de wereld van de uitvaartondernemingen, waar het gebruikelijk is en algemeen geaccepteerd, dat de uitvaartondernemer de nota voldoet en deze vervolgens verhaalt op zijn opdrachtgevers, veelal de nabestaanden. In alle ziekenhuizen geldt dat een overledene conform een in 2000 gesloten convenant wordt gekoeld in een mortuarium in het ziekenhuis. In dit convenant staat onder het kopje “wenselijke zorg” vermeld dat na 3 uur na een overlijden moet worden overgegaan tot koeling van een lichaam. De verpleging van het ziekenhuis verstrekt informatie en zorgt voor overbrenging van de overledene naar het mortuarium. Een opdracht daartoe is blijkens het convenant niet nodig. Nabestaanden krijgen een brief van het ziekenhuis betreffende het mortuarium en zij kunnen 24 uur per dag informatie opvragen bij het mortuariumbeheer. Conform het convenant heeft een mortuariumbeheerder zoals [eiseres] in een ziekenhuis een neutrale functie en is het nooit de bedoeling dat deze de nabestaanden ongevraagd gaat benaderen met de vraag wie opdrachtgever is voor het gebruik van de koeling. Omdat de opdrachtgever onbekend is wordt de factuur daarom altijd verzonden aan de uitvaartondernemer, die immers zaakwaarnemer is voor de opdrachtgever. De kosten voor de koeling worden door de uitvaartondernemer aan de nabestaanden doorberekend door deze in de totaalnota op te nemen, net zoals kosten voor vervoer, crematie of begraving en dergelijke. Een uitvaartondernemer zoals Uitvaart24 is van de gang van zaken volledig op de hoogte en weet dat indien een overledene binnen 3 uur na het overlijden wordt opgehaald, er geen kosten verschuldigd zijn. De vervoerder van Uitvaart 24 belde echter de volgende dag voor het ophalen van de overledene, maar die lag toen al meer dan 10 uur in het mortuarium.

Verweer

4. Uitvaart24 voert, samengevat en zakelijk weergegeven, aan dat er geen rechtsgrond bestaat op grond waarvan Uitvaart24 aansprakelijk moet worden gehouden voor de betaling van kosten van [eiseres] . Uitvaart24 heeft geen opdracht verstrekt aan [eiseres] . Uitvaart24 heeft slechts een overeenkomst met de nabestaanden. Er is nooit contact geweest tussen [eiseres] en Uitvaart24 op het moment dat [eiseres] haar koelingswerkzaamheden ging verrichten en Uitvaart24 is nimmer betrokken geweest in het voortraject, sterker nog zij heeft eerst met [eiseres] contact gehad nadat de overledene reeds naar het mortuarium was overgebracht. Van zaakwaarneming in de door [eiseres] bedoelde zin kan geen sprake zijn, al was met maar omdat Uitvaart24 handelt krachtens een overeenkomst tussen haar en de opdrachtgevers. Ook het beroep op het gewoonterecht moet stranden. Er is geen gewoonterechtelijke praktijk nu er juist veel discussie binnen de uitvaartwereld is over de wijze waarop er gehandeld moet worden. Er zijn veel uitvaartondernemers die niet akkoord gaan met doorberekening van de mortuariumkosten aan de nabestaanden. Ook ziekenhuizen zijn zich steeds meer bewust van hun verantwoordelijkheid jegens nabestaanden en dragen zelf de kosten van de koeling in de eerste 24 uur. Voor zover er sprake zou van gewoonterecht, behelst deze praktijk niet meer dan een natuurlijke verbintenis. Het convenant waar [eiseres] zich op beroept, geldt slechts tussen partijen die er nadrukkelijk mee akkoord zijn gegaan. Uitvaart24 was geen partij bij het convenant en de inhoud daarvan heeft geen derdenwerking.

Beoordeling

5. Niet in geschil is dat de nabestaanden geen opdracht aan [eiseres] hebben gegeven voor de koeling van de overledene. Ter beoordeling is voorgelegd of Uitvaart24 voor de mortuariumkosten aansprakelijk kan worden gehouden, waarbij het geschil mede worden beoordeeld tegen de achtergrond van artikel 6:1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit. De bepaling moet ruim worden opgevat. Met name is niet nodig dat elke verbintenis rechtstreeks op enig wetsartikel steunt. Wel moet in gevallen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn geregeld, de oplossing worden aanvaard die in het stelsel van de wet past en aansluit bij de wèl in de wet geregelde gevallen.
6.
Overeenkomst tot opdrachtPrimair beroept [eiseres] zich op een overeenkomst tot opdracht, welke tussen Uitvaart24 als opdrachtgever en [eiseres] , als opdrachtnemer, tot stand zou zijn gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en de aanvaarding daarvan. De kantonrechter constateert dat [eiseres] deze grondslag niet of nauwelijks heeft onderbouwd. Uitvaart24 heeft deze grondslag gemotiveerd betwist door onder meer aan te voeren dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het besluit van [eiseres] om de overledene te koelen, laat staan daartoe opdracht heeft gegeven. Tegenover de gemotiveerde betwisting van Uitvaart24 heeft [eiseres] geen concrete en specifieke feiten en omstandigheden gepresenteerd die tot de conclusie kunnen leiden dat Uitvaart24 opdracht aan [eiseres] heeft gegeven. De kantonrechter komt tot de conclusie dat tussen partijen geen overeenkomst tot opdracht tot stand is gekomen.
7.
ZaakwaarnemingZaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelede rechtsverhouding te ontlenen (aldus artikel 6:198 BW). Voor zover de zaakwaarnemer het belang van de belanghebbende naar behoren heeft behartigd, is laatstgenoemde op grond van artikel 6:200 lid 1 BW gehouden de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. [eiseres] heeft betoogd dat Uitvaart24 als zaakwaarnemer heeft gehandeld voor de nabestaanden. Met Uitvaart 24 is de kantonrechter van oordeel dat niet duidelijk is op grond waarvan Uitvaart24 als zaakwaarnemer gezien moet worden nu Uitvaart24 heeft gehandeld krachtens een overeenkomst van opdracht van de nabestaanden. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien waarom Uirvaart24 ten aanzien van de kosten geacht moet worden als zaakwaarnemer voor de nabestaanden te hebben gehandeld.
8.
ConvenantNiet in geschil is dat Uitvaart24 het convenant niet heeft ondertekend. Uitvaart24 is een derde partij en niet valt in te zien dat [eiseres] op basis van het convenant een rechtens afdwingbare verbintenis heeft gekregen op Uitvaart24.
9.
GewoonterechtVoor wat betreft het beroep door [eiseres] op gewoonterecht oordeelt de kantonrechter als volgt. Gelet op artikel 6:1 BW vermag de kantonrechter niet in te zien op welke grond gezegd zou kunnen worden dat uit de wet een verbintenis jegens Uitvaart24 is ontstaan volgens het door [eiseres] bedoelde gewoonterecht. Zoals hiervoor is overwogen en vastgesteld is gebleken dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten noch enige andere rechtshandeling heeft plaatsgevonden die verplichtingen heeft doen ontstaan. Ook wanneer artikel 6:1 BW ruim wordt uitgelegd, in overeenstemming met bijvoorbeeld ECLI:NL:1959:Al1600 (HR 30 januari 1959, NJ 1959,548 [partijnamen] ), kan de conclusie niet anders zijn.
10. Uit het vorenstaande volgt tevens dat de vordering moet worden afgewezen.
11. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Uitvaart24 gevallen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 72,00 aan kosten salaris gemachtigde;
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.