ECLI:NL:RBAMS:2019:5840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
13/741161-18 (zaak A), 13/030264-19 (zaak B) en 23/002100-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor 19-jarige man na steekincident en woninginbraak

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die betrokken was bij een steekincident en een woninginbraak. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een man door hem met een mes in zijn bovenbeen te steken tijdens een vechtpartij op 25 juni 2018 in Amsterdam-Zuidoost. Daarnaast werd hij beschuldigd van openlijke geweldpleging en van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen een woning was binnengekomen en daarbij geweld had gebruikt tegen een agent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging, woninginbraak in vereniging gevolgd van geweld en wederspannigheid. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het hoge recidiverisico. De rechtbank besloot de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie niet ten uitvoer te leggen, maar verlengde de proeftijd met één jaar. Tevens werd de benadeelde partij, slachtoffer van het steekincident, een schadevergoeding van €750 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741161-18 (zaak A), 13/030264-19 (zaak B) en 23/002100-16 (TUL)
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Koster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort samengevat van beschuldigd dat hij:
Zaak A
op 25 juni 2018 te Amsterdam [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een snijwond in zijn bovenbeen, door hem te steken met een mes. Subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling;
op 25 juni 2018 te Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door te slaan, vechten en/of worstelen;

Zaak B

op 4 februari 2019 samen met anderen goederen heeft gestolen uit een woning waarbij is ingebroken en geweld tegen een agent is gebruikt om te kunnen vluchten;
op 4 februari 2019 heeft gepoogd een agent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als wederspannigheid.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht in zaak A feit 1 subsidiair bewezen: poging tot zware mishandeling. Door met een mes te steken in een bovenbeen, aanvaardde verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Nu volgens de officier van justitie geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kan feit 1 primair niet worden bewezen. Op basis van de verklaringen in het procesdossier en die van verdachte op zitting, acht de officier van justitie ook de in zaak A onder 2. ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen.
Verder komt zij tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een woninginbraak gevolgd van geweld, zoals in zaak B onder 1. ten laste gelegd. Op basis van de bevindingen van het NFI is de officier van justitie van mening dat verdachte ook in de woning is geweest en niet slechts op de uitkijk heeft gestaan. Tijdens de vlucht heeft verdachte verbalisant een duw gegeven terwijl laatstgenoemde op een trap stond. Daarmee heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisant zou ontstaan, waardoor de officier van justitie tot een bewezenverklaring komt van het in zaak B onder 2. primair ten laste gelegde.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zoals in zaak A onder 1. primair is ten laste gelegd. Van het litteken van aangever bevinden zich geen foto’s in het procesdossier en op de CT-scan was geen inwendig letsel waarneembaar. Er is dus niet heel diep in het been gestoken. Ook van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is geen sprake omdat verdachte bewust in het been van aangever heeft gestoken en niet op een andere, meer kwetsbare plek. Verdachte kan bovendien een geslaagd beroep op noodweer doen. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van de in zaak B onder 1. ten laste gelegde woninginbraak dient verdachte te worden vrijgesproken. De raadsvrouw brengt naar voren dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan, wat duidt op medeplichtigheid en niet op medeplegen, en dat niet is vast komen te staan dat verdachte de woning heeft betreden. De nagellak die onder de schoen van verdachte en in de woning is gevonden, lag ook voor de voordeur van de woning waardoor niet kan worden vastgesteld dat hij in de woning is geweest. Ook van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde dient hij te worden vrijgesproken. De raadsvrouw ziet geen aanknopingspunten voor het geven van een duw en volgens haar was er eerder sprake van een ongeluk dan van (voorwaardelijk) opzet. Omdat verdachte nog niet was aangehouden, mocht hij gewoon wegrennen en kan het subsidiair ten laste gelegde niet worden bewezen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
Vast staat dat er op 25 juni 2018 een vechtpartij plaatsvond tussen in ieder geval aangever [slachtoffer 1] , zijn neef [slachtoffer 2] , verdachte en een vriend van verdachte. Deze vechtpartij vond onder meer plaats op de openbare weg nabij het Kruitberghof in Amsterdam. Door meerdere personen, waaronder verdachte en aangever, is verklaard dat zij met elkaar op de vuist zijn gegaan en dat er flinke klappen zijn uitgedeeld. Gelet op die verklaringen kan de onder 2. ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen worden verklaard.
Tijdens één van die gevechten is ook met een mes gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij, uit zelfverdediging, aangever éénmaal in zijn bovenbeen heeft gestoken.
Uit het procesdossier volgt dat aangever in zijn lies is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de lies een slagader, pezen en spieren bevinden. Deze kunnen worden doorgesneden of beschadigd met een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans door te steken bewust aanvaard. Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde omdat het procesdossier geen aanknopingspunten biedt aan te nemen dat er daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel was bij aangever. De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling bewezen zoals onder 1. subsidiair is ten laste gelegd. Op het noodweerverweer zal de rechtbank onder paragraaf 6 ingaan.
4.3.2
Oordeel over het in zaak B onder 2. ten laste gelegde
Op 4 februari 2019 wordt melding gedaan van een woninginbraak door drie personen in de flat [adres 1] . Wanneer één van de verbalisanten, aangever [naam 1] , ter plaatse komt ziet hij meerdere personen in versneld tempo naar beneden rennen. Terwijl hij midden op één van de trappen van de flat is, ziet hij verdachte naar beneden lopen, die hij ambtshalve herkent. Hij vertelt verdachte direct dat hij is aangehouden en pakt hem bij zijn linker bovenarm. Op dat moment zag en voelde verbalisant dat verdachte krachtig vooruit stapt en er ontstaat een botsing. Verbalisant omschrijft dit als een ‘
full body check’. Hij raakt hierdoor uit balans, verliest uiteindelijk zijn evenwicht en valt achterover. Hij landt op zijn stuitje en knalt met zijn hoofd hard op de tegelvloer.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de verbalisant bewust van de trap heeft geduwd of gegooid en daarmee niet bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisant zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder 2. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling Gelet op het feit dat verbalisant verdachte vertelde dat hij was aangehouden en dat hij hem vastpakte, en verdachte daarop krachtig vooruit stapte om weg te komen, acht de rechtbank de onder 2. subsidiair ten laste gelegde wederspannigheid bewezen.
4.3.3
Oordeel over het in zaak B onder 1. ten laste gelegde
Verdachte is later (opnieuw) aangehouden en heeft verklaard dat hij wel bij de woninginbraak betrokken was, maar dat hij niet in de woning is geweest omdat hij op de uitkijk stond. In de woning is tijdens de inbraak een pot nagellak gevallen waar één of meerdere verdachten met zijn schoen(en) doorheen is/zijn gelopen. Zowel in de woning als daarbuiten, op de galerij, zijn nagellaksporen gevonden. Ook onder de schoen van verdachte is blijkens NFI-onderzoek nagellak aangetroffen. In tegenstelling tot de officier van justitie verbindt de rechtbank hieraan niet de conclusie dat verdachte ook in de woning is geweest. Er is immers ook nagellak op de galerij aangetroffen, waardoor het standpunt van verdachte dat hij niet binnen is geweest, en dus buiten op die nagellak heeft gestaan, niet kan worden uitgesloten.
Vast staat dat op 4 februari 2019 is ingebroken in voornoemde woning. Uit de aangifte van [naam 2] volgt dat zij na de inbraak onder meer een tablet, een oplader en sieraden miste. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe de rol van verdachte is te kwalificeren.
Om tot medeplegen te komen, zoals is ten laste gelegd, dient vastgesteld te worden dat er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking was. Ook indien er sprake is van een gedraging die doorgaans met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht, zoals het op de uitkijk staan, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met de medeverdachten naar de voordeur van de woning op de vijfde etage is gegaan. Volgens de melder hebben drie personen bij de deur staan kloten, zijn ze naar binnen en weer naar buiten gegaan en zijn ze daarna weggerend. Later blijkt geen deur maar een raam opengebroken te zijn. Verdachte was dus aanwezig bij het openbreken van het raam en was aanwezig toen er spullen uit de woning werden gestolen: hij stond er figuurlijk met zijn neus bovenop. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededaders ook samen weer vertrokken met de buit. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Dat verdachte zelf geen goederen heeft weggenomen uit de woning en bij de voordeur op de uitkijk is blijven staan, doet daar niet aan af. Naar uiterlijke verschijningsvorm waren de rollen van de drie verdachten min of meer gelijkwaardig. Verdachte heeft niets verklaard over de verdere rol- en buitverdeling, waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat er géén sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Op vragen van de rechtbank hierover heeft verdachte geen antwoord willen geven.
De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van een woninginbraak bewezen. Zoals onder 4.3.2 al is overwogen, was die woninginbraak gevolgd van geweld om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1. subsidiair ten laste gelegde:
op 25 juni 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] éénmaal met een mes, in zijn linker bovenbeen heeft gestoken.
ten aanzien van het in zaak A onder 2. ten laste gelegde:
op 25 juni 2018 te Amsterdam, met een ander of anderen, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit slaan en vechten;
ten aanzien van het in zaak B onder 1. ten laste gelegde:
op 4 februari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- een tablet en oplader en
- sieraden
die toebehoorden aan [naam 2] , heeft weggenomen uit een (aan de [adres 1] , gelegen) woning met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam 1] (dienstdoende als brigadier bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door opzettelijk die [naam 1] (met een full body check) van een trap te duwen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2. subsidiair ten laste gelegde:
op 4 februari 2019 te Amsterdam, toen de aldaar (in uniform) dienstdoende opsporingsambtenaar [naam 1] (dienstdoende als inspecteur bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam) verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vervolgens vastgepakt, teneinde verdachte, ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau [locatie] zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijner bediening, door toen voornoemde [naam 1] verdachte wilde vastpakken voornoemde [naam 1] (met een full body check) van een trap te duwen.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde op het standpunt dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen, zodat verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw brengt naar voren dat op het door verbalisanten uitgewerkte videofragment niet alles te zien is. Volgens de verdediging vond het steken plaats voordat werd begonnen met filmen, waardoor het steekincident daarop niet te zien is. Zij voelt zich hierin gesterkt doordat op de beelden ook niet te zien is dat aangever verdachte veel klappen heeft gegeven, terwijl aangever dat zelf heeft verklaard. Op het moment dat verdachte het gevoel had geen kant op te kunnen, kreeg hij een mes in zijn hand en heeft hij in het been van aangever gestoken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Oordeel ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waar tegen verdachte zich heeft verdedigd. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
Uit het procesdossier volgt dat er op 25 juni 2018 twee verschillende vechtpartijen plaatsvonden, kort na elkaar. De eerste vechtpartij, tussen in ieder geval vier personen, vond plaats nadat verdachte en aangever elkaar in de metro waren tegengekomen. Volgens beide partijen zijn bij de eerste vechtpartij rake klappen uitgedeeld, waarna verdachte en zijn vriend zijn weggegaan. Omdat aangever en zijn neef hierna een bril en een telefoon misten, gingen zij erachter aan. Op de plek waar zij elkaar opnieuw troffen, ontstond een tweede gevecht. Tijdens dit gevecht heeft verdachte aangever in zijn bovenbeen gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er op het moment van steken, in die tweede vechtpartij, sprake was van een noodweersituatie.
Dit tweede gevecht is door een omstander gefilmd en later door een verbalisant bekeken. Het moment van steken is volgens verdachte niet op het filmpje te zien. Het steken zou volgens hem op een eerder moment hebben plaatsgevonden. Op dat eerdere moment voelde hij zich in het nauw gedreven waardoor hij heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte geen steun vindt in het procesdossier. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt daarentegen ondersteund door het filmpje, de verklaring van zijn neef [slachtoffer 2] en de verklaring van de getuige die het filmpje heeft gemaakt. Aangever, in het grijs gekleed, heeft verklaard dat hij met [naam vriend] , de vriend van verdachte, vocht, dat zij op de grond belandden en dat hij verdachte vervolgens een prikkende beweging naar zijn linkerbeen zag maken waarna hij veel bloed zag. De getuige heeft verklaard dat vanaf het moment dat zij de vechtpartij zag, zij een jongen in het grijs gekleed op de grond zag liggen met een licht getinte jongen bovenop hem. De getuige had de indruk dat het geweld vooral tegen de jongen in het grijs was gericht. Op een gegeven moment zag ze dat de jongen in het grijs opstond en zijn been vasthield en een beetje aan het wankelen was. Ook de neef van aangever heeft gezien dat verdachte aangever stak op het moment dat aangever en [naam vriend] aan het vechten waren. De verbalisant die het filmpje heeft bekeken, heeft beschreven dat op het filmpje te zien is dat aangever achterover viel en zijn rechterarm voor zich hield. Kennelijk om zichzelf te beschermen. Verdachte stond over hem heen gebogen en bracht zijn rechterhand, waarin hij een puntig voorwerp hield, vermoedelijk een mes, naar beneden. Verbalisant heeft op het filmpje niet kunnen waarnemen dat verdachte daadwerkelijk aangever raakte. Verbalisant heeft vervolgens beschreven dat hij ziet dat verdachte een mes in zijn handen hield en dat op het moment dat [slachtoffer 1] opstond, hij aan zijn linkerbeen voelde.
De rechtbank acht het op basis van het voorgaande aannemelijk dat aangever zich op de grond bevond toen hij werd gestoken door verdachte. Voor het standpunt van verdachte zijn geen aanknopingspunten te vinden in het procesdossier. Een noodweersituatie is niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
6.3.2.
Conclusie ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot acht maanden jeugddetentie waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel verzoekt zij de rechtbank de bijzondere voorwaarden te bepalen zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte in ieder geval niet opnieuw gedetineerd zou moeten raken. Hij wordt momenteel goed begeleid en dat hele traject zou door een gevangenisstraf worden doorkruist. De raadsvrouw geeft aan dat verdachte in het verleden veel heeft meegemaakt en dat hij het moeilijk vindt daarover te praten. De raadsvrouw hoopt op goede begeleiding bij De Waag. Zij verzoekt een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en zij stelt dat in de strafmaat rekening gehouden dient te worden met het aandeel dat aangever had in de vechtpartijen. Zij kan zich vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank zal conform de adviezen van de pro justitia-psycholoog en de reclassering het minderjarigenstrafrecht toepassen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een persoon met een mes in zijn been te steken, openlijke geweldpleging, een woninginbraak in vereniging gevolgd van geweld en wederspannigheid.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg tegen anderen door meermaals met hen op de vuist te gaan. Het gevecht is dusdanig uit de hand gelopen dat verdachte iemand in zijn been heeft gestoken. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die persoon. Dergelijke misdrijven versterken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker wanneer zo’n misdrijf op klaarlichte dag in het openbaar wordt gepleegd. Ook vindt de rechtbank het kwalijk dat verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendom door in een woning in te breken met als doel spullen te stelen. Verder heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door een politieambtenaar en heeft daarbij tegen deze politieambtenaar geweld gebruikt. Hiermee wordt niet alleen het werk van de politie bemoeilijkt, maar ook wordt de desbetreffende ambtenaar erdoor in zijn gezag aangetast.
Gelet op al deze feiten, de ernst daarvan en gelet op het strafblad van verdachte , is in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats. De rechtbank ziet echter aanleiding daartoe niet over te gaan en het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk te stellen aan de duur die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank betrekt bij dat oordeel het volgende.
In het psychologisch pro justitia-onderzoek in zaak A wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens, te weten een normoverschrijdend-gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van een bedreigde persoonlijksheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Ten tijde van het tenlastegelegde was deze problematiek aanwezig. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt dit advies over en verklaart verdachte in beide zaken, A en B, verminderd toerekeningsvatbaar. De psycholoog acht het recidiverisico hoog als verdachte niet voor zijn problematiek behandeld en begeleid wordt. De reclassering schat het recidiverisico eveneens hoog in. De rechtbank komt tot hetzelfde oordeel.
Op zitting hebben drie deskundigen, te weten Haddad (begeleider bij Indaad), Kruissen (van de William Schrikker Groep) en Huijbers (van de reclassering), aangegeven geen voorstander te zijn van het opnieuw in detentie plaatsen van verdachte. Uit hun verklaringen en de rapportage volgt dat er concreet plan van aanpak is gemaakt voor verdachte en dat er een stevig pakket aan maatregelen voor hem is opgesteld om het recidiverisico te verlagen. Dit alles zal worden doorkruist bij een detentie. Zijn schorsingstoezicht verloopt goed en hij houdt zich aan de afspraken. Over twee weken vindt een
intakeplaats bij De Waag en verdachte is bij de GGD geweest in verband met een
screeningvoor een woning. Hij komt in aanmerking voor een woning bij Multiplus. Het wachten is op een akkoord van de gemeente. Indien verdachte een woning krijgt toegewezen, zal hij in Amsterdam West komen te wonen. Hij woont dan dus niet meer in [woonplaats] , waar hij makkelijk aanraking komt met - en veelvuldig in aanraking is gekomen met - criminaliteit. Hoewel verdachte aangeeft het jammer te vinden dan niet meer in [woonplaats] te wonen, waar hij is opgegroeid, kijkt hij ernaar uit om op zichzelf te gaan wonen en ‘opnieuw te beginnen’. Deskundige Kruissen geeft aan dat verdachte zal worden behandeld door TopZorg. Dat is een intensieve behandeling, die twee keer per week plaatsvindt. Zijn vader zal ook hierbij betrokken worden. Deskundige Huijbers verklaart dat verdachte nu op een kruispunt staat en het goede of het slechte pad kan kiezen.
De rechtbank wil verdachte een kans bieden voor het goede pad te kiezen en zal daarom niet overgaan tot een jeugddetentie langer dan de duur die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank biedt verdachte dus een enorme kans, gelet op de bewezenverklaarde feiten. Om bovengenoemde reden acht de rechtbank het ook niet wenselijk over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Deze proeftijd zal worden verlengd met één jaar. Wel acht de rechtbank het passend vijf maanden voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden te bepalen zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank wijst erop dat verdachte, gelet op die eerder opgelegde voorwaardelijke straf en de nu opgelegde voorwaardelijke straf, een aanzienlijk strafdeel voorwaardelijk boven zijn hoofd heeft hangen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het passend is de avondklok, die verdachte als voorwaarde bij het bevel tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 16 mei 2019 is opgelegd, te verlengen met drie maanden. Verdachte is van 19:00 – 07:00 uur aanwezig op het adres [adres] , tenzij hij voor het verstrijken van voornoemde drie maanden een nieuwe woning in Amsterdam West toegewezen heeft gekregen. Met het verlengen van de duur van de avondklok hoopt de rechtbank te voorkomen dat verdachte, ’s avonds, in aanraking komt met criminele vrienden en activiteiten.
Gelet op de ernst van deze feiten, het feit dat verdachte zich in een proeftijd én later in een schorsing opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en het als hoog ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

De volgende voorwerpen zijn gedurende het opsporingsonderzoek in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
Zaak A
1. 1.00 STK Zakdoek
5592623 bebloed, aangetroffen in de lift
2. 1.00 STK Mes Kl:Zwart
Vleesmes
5592624 aangetroffen op het trottoir Kruitberghof
Zaak B
3. 1.00 STK Schoenen
Omschrijving: 5703223, Merk: Nike Max
4. 1.00 STK Telefoontoestel
Omschrijving: 5703208, Merk: Apple 6s
5. 1.00 STK Jas
Omschrijving: 5703250
6. 1.00 STK Breekijzer
Omschrijving: 5703246
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: het breekijzer (onder 6.), dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het in zaak B onder 1. bewezen geachte is verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: het mes (onder 2.), dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven zakdoek (onder 1.) dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven schoenen (onder 3.), telefoon (onder 4.) en jas (onder 5.) dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 150,00 aan materiële schadevergoeding en
€ 3.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van het materieel gevorderde schadebedrag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat onvoldoende duidelijk is geworden dat de schade als gevolg van het bewezenverklaarde is geleden. Een steekwond rechtvaardigt volgens de officier van justitie een hoog bedrag aan immateriële schadevergoeding. Wel dient rekening te worden gehouden met omstandigheid dat de benadeelde partij zelf ook heeft gevochten. De officier van justitie laat het aan de rechtbank om de hoogte van de schadevergoeding te bepalen. Zij verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van het materieel gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren. Dit verzochte geldbedrag is niet onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële schadebedrag stelt zij dat geen informatie bekend is over het litteken. Verder vindt zij dat rekening dient te worden gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij. Er is immers verklaard dat hij verdachte ‘helemaal kapot heeft geslagen’.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de ketting als gevolg van het bewezenverklaarde is verloren. . In dit gedeelte van de vordering wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op het feit dat niet (voldoende) is onderbouwd of de benadeelde partij nog last heeft van de wond aan zijn been en of sprake is van een blijvend litteken, en rekening houdend met de eigen schuld van de benadeelde partij aan de vechtpartij, acht de rechtbank een geldbedrag ter hoogte van € 750,00 passend.
De vordering wordt dus toegewezen tot een bedrag van € 750,00
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feiten is gepleegd, te weten 25 juni 2018. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/002100-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 december 2016 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 196 dagen jeugddetentie, waarvan 128 dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel passend is de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoer te leggen. Zoals reeds is overwogen onder 8.3, bepaalt de rechtbank echter conform de adviezen van de deskundigen dat de proeftijd met één jaar wordt verlengd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za 77aa, 141, 180, 310, 312 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1. primair en het in zaak B onder 2. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1. subsidiair, zaak A onder 2., zaak B onder 1. en zaak B onder 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1. subsidiair ten laste gelegde:
-
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het in zaak A onder 2. ten laste gelegde:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van het in zaak B onder 1. ten laste gelegde:
-
diefstal, gevolg van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 2. subsidiair ten laste gelegde:
-
wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Begeleiding door jeugdreclassering: veroordeelde werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
2. Ambulante behandeling: veroordeelde laat zich behandelen door De Waag Topzorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. Volgen van onderwijs (jeugdstrafrecht): veroordeelde volgt onderwijs op ROC Top, voor de duur van de opleiding of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
5. Meewerken vanuit begeleiding van Indaad: veroordeelde werkt mee aan de ambulante begeleiding vanuit Indaad.
6. Verdachte is van 19:00 – 07:00 uur aanwezig op het adres [adres 1] . De avondklok zal worden gecontroleerd door de politie Amsterdam/Amstelland en geldt voor een termijn van drie maanden vanaf de datum van dit vonnis, tenzij hij voor het verstrijken van voornoemde drie maanden een nieuwe woning in Amsterdam West toegewezen heeft gekregen (dan eindigt de avondklok op dat moment).
Geeft aan de instelling William Schrikker Groep opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurd:
1.00 STK breekijzer (5703246) (onder 6.)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Mes Kl:Zwart (5592624) (onder 2.)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1.00 STK Schoenen (5703223) (onder 3.)
  • 1.00 STK Telefoontoestel (5703208) (onder 4.)
  • 1.00 STK Jas (5703250) (onder 5.)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1.00 STK Zakdoek (5592623) (onder 1.)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , toe tot een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen de som van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juni 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de proeftijd van de bij genoemd vonnis van 8 december 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, met één jaar wordt verlengd.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.C.M. Oude Hengel, voorzitter, tevens kinderrechter
mrs. L. Dolfing en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2019.