ECLI:NL:RBAMS:2019:5879
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Handhaving van bestemmingsplan en bewoning van ecologische boerderij in Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw die een ecologische boerderij runt in Amsterdam-West en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De vrouw, verzoekster, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin haar werd gelast om voor 15 oktober 2018 het gebruik van het perceel als woning te staken, onder dreiging van een dwangsom van € 9.000,-. Het college stelde dat het bestemmingsplan geen bewoning toestaat op het perceel, dat is bestemd voor gemengde doeleinden, en dat de vrouw in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) handelde door het pand als woning te gebruiken.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster het pand inderdaad als woning gebruikte, ondanks dat het bestemmingsplan dit niet toestaat. De rechter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen sprake was van een omgevingsvergunning van rechtswege, zoals verzoekster had betoogd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beroepsgronden van verzoekster niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat de begunstigingstermijn niet onredelijk kort was en dat verzoekster voldoende tijd had gehad om aan de last te voldoen.
De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bewoning van agrarische percelen is toegestaan. De voorzieningenrechter heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van verzoekster verworpen, omdat de motie van de gemeenteraad niet betrekking had op de woonfunctie van de boerderij. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.