ECLI:NL:RBAMS:2019:5977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
13/701012-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van creditcardfraude na onvoldoende bewijs van nauwe samenwerking

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van creditcardfraude. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 11 april en 25 juni 2019. De officier van justitie, mr. P. van Laere, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte, geboren in 1996 en destijds gedetineerd, werd verweten samen met haar broer vervalste creditcards te hebben gebruikt voor frauduleuze betalingen in de periode van 5 september 2018 tot en met 9 januari 2019. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de feiten in september 2018 en sprak haar vrij van de beschuldigingen. In januari 2019 was de verdachte wel aanwezig bij frauduleuze activiteiten, maar het bewijs was onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank besloot ook over de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij deze laatste niet-ontvankelijk werden verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701012-19
Datum uitspraak: 9 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van de zitting gedetineerd in het Huis van Bewaring [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op 11 april 2019 en 25 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P. van Laere, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd en na wijziging op de zitting van 25 juni 2019, het volgende ten laste gelegd:
1. diefstal in vereniging van een geldbedrag van ongeveer € 200.000,-, toebehorende aan [bedrijf] , door middel van een valse sleutel, namelijk door het doen van betalingen met vervalste creditcards in de periode van 5 september 2018 tot en met
9 januari 2019;
2. poging tot diefstal met een valse sleutel in vereniging van een geldbedrag van [bedrijf] , door vervalste creditcards ter betaling aan te bieden in de periode van 5 september 2018 tot en met 9 januari 2019; en,
3. medeplegen van opzettelijk gebruik maken van 21 valse of vervalste creditcards van [bedrijf] in de periode van 5 september 2018 tot en met 9 januari 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 5 januari 2019 tot en met 8 januari 2019 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak

Verdachte wordt verweten dat zij, samen met haar broer, met vervalste creditcards betalingen heeft gedaan of heeft proberen te doen en dat zij zich dus, kort gezegd, heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van creditcardfraude. Uit het dossier blijkt dat dit in twee periodes zou hebben plaatsgevonden, namelijk in de periode van 6 september 2018 tot en met 19 september 2018 en in de periode van 5 januari 2019 tot en met 8 januari 2019.
De periode van 6 – 19 september 2018
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte in september 2018 betrokken is geweest bij de haar ten laste gelegde feiten. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De periode van 5 – 8 januari 2019
Ten aanzien van de periode januari 2019 overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is op 5 januari 2019 samen met haar broer vanuit Engeland naar Amsterdam gereisd. Van 5 januari 2019 tot en met 8 januari 2019 is op verschillende locaties in Amsterdam gebruik gemaakt van vier vervalste [bedrijf] creditcards, waarmee frauduleuze betalingen zijn verricht of is geprobeerd te verrichten. De medeverdachte (de broer van verdachte) heeft verklaard dat hij degene is geweest die deze betalingen heeft verricht. Verdachte heeft verklaard dat de creditcards van haar broer waren en dat zij niet wist dat de creditcards vervalst waren en dat de betalingen dus frauduleus werden verricht.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, aan de haar ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt.
Op grond van het dossier kan met betrekking tot het handelen van verdachte worden vastgesteld dat verdachte en haar broer op 6 januari 2019 op verdachte’s naam hebben ingecheckt in het [naam hotel] in Amsterdam, waarbij een vervalste creditcard is gebruikt. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte degene is geweest die bij het inchecken een betaalpas aan de baliemedewerker heeft overhandigd. Ook blijkt uit het dossier, waaronder uit telefoongegevens van verdachte, dat zij op meerdere momenten aanwezig was op de locatie waar op dat moment frauduleuze betalingen werden verricht. Ten slotte is verdachte op 8 januari 2019 aangehouden in het bezit van een koffer met daarin diverse luxe goederen en een vervalste creditcard. Verdachte heeft daarvan op de zitting verklaard dat deze koffer en de inhoud daarvan van haar broer was.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te komen tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten (het medeplegen van creditcardfraude). Het handelen van verdachte zoals dat uit het dossier naar voren komt is niet van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte zal daarom volledig worden vrijgesproken.

5.Beslag

Onder verdachte zijn 17 voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de zich in het dossier bevindende beslaglijst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen met nummers 1, 15 en 16 op de beslaglijst kunnen worden teruggegeven aan verdachte, dat nummer 17 op de beslaglijst moet worden teruggegeven aan de uitgevende instantie ( [bedrijf] ) en dat de voorwerpen met nummers 2 tot en met 14 moeten worden verbeurd verklaard.
De raadsvrouw heeft meegedeeld dat het als nummer 1 op de beslaglijst vermelde voorwerp reeds aan verdachte is teruggegeven. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat ook de als nummer 2, 15 en 16 op de beslaglijst genoemde voorwerpen, alsmede het onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag van € 202,72 als vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming op dossierpagina 170 e.v., aan verdachte moeten worden teruggegeven.
De rechtbank zal bevelen dat de onder verdachte in beslag genomen jas, Iphone en Barclay creditcard (nrs. 2, 15 en 16 op de beslaglijst) aan verdachte zullen worden teruggegeven. Dit geldt ook voor het geldbedrag van € 202,72.
De overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen (nummers 3 tot en met 14 en 17) zijn aangeschaft met de vervalste credit cards en zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Nu het onder 1 op de beslaglijst genoemde voorwerp al aan verdachte is teruggegeven, hoeft de rechtbank daaromtrent geen beslissing meer te nemen.

6.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [naam hotel] heeft een bedrag van € 592,88 aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [bedrijf] heeft een bedrag van
€ 47.191,38 aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [naam hotel] hoofdelijk zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering van [bedrijf] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 11.017,11, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren omdat verdachte van de haar ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken en aan haar dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van de als
nummers 2, 15 en 16op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Jas Canada Goose Carson
15. 1 STK Zaktelefoon Apple Iphone
16. 1 STK Creditcard Barclay Visa
alsmedevan het inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 202,72(goednummer 5690177) als vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2019005247-12.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de als
nummers 3 tot en met 14 en 17op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
3. 2 STK papier
4. 1 STK riem Louis Vuitton
5. 1 STK trui Claudia Strater
6. 2 STK parfum Sisley
7. 1 STK bon Ici Paris
8. 1 STK parfum Paco Rabanne Olympea
9. 1 STK parfum Dior Sauvage
10. 1 STK make-up BBF
11. 1 STK make-up Ici Paris Brush
12. 1 STK etui Hugo Boss
13. 1 STK jas Stone Island
14. 6 STK parfum
17. 1 STK creditcard [bedrijf]
Verklaart de benadeelde partij
[naam hotel]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf]niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 9 juli 2019.
[(...)]