ECLI:NL:RBAMS:2019:6022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/667065 / KG ZA 19-572
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen auto-ongeval en schade gemotiveerd betwist, nader deskundigenonderzoek nodig

In deze zaak heeft eiser, betrokken bij een auto-ongeval op 20 maart 2016, Achmea Schadeverzekeringen N.V. aangeklaagd voor schadevergoeding. Eiser stelt dat hij als gevolg van het ongeval een whiplash heeft opgelopen, wat heeft geleid tot blijvende nek- en hoofdpijnklachten. Achmea erkent de aansprakelijkheid voor het ongeval, maar betwist het causaal verband tussen het ongeval en de door eiser ervaren klachten. Eiser heeft medische verklaringen overgelegd van zijn huisarts en fysiotherapeut, maar Achmea verwijst naar een deskundigenrapport dat stelt dat de impact van het ongeval te gering was om de klachten te verklaren.

Tijdens de zitting op 14 juni 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser vorderde een voorschot van € 12.500,-- ter vergoeding van geleden schade, maar Achmea voerde aan dat er onvoldoende bewijs is voor het causaal verband. De voorzieningenrechter oordeelde dat in kort geding niet kan worden vastgesteld of er een causaal verband bestaat, gezien de gemotiveerde betwisting door Achmea. De rechter concludeerde dat nader deskundigenonderzoek noodzakelijk is, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Achmea, die op dat moment zijn begroot op € 1.992,-- aan griffiegeld en € 980,-- aan salaris advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/667065 / KG ZA 19-572 AB/MvG
Vonnis in kort geding van 28 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 29 mei 2019,
advocaat mr. R. van den Berg te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 14 juni 2019 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Achmea heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en Achmea daarnaast een pleitnota.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser] met mr. Van den Berg,
aan de zijde van Achmea: [vertegenwoordiger Achmea] en mr. Stroetinga.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 20 maart 2016 met zijn gezin betrokken geweest bij een auto-ongeval waarbij [betrokkene] achterop zijn auto is gereden. De auto van [betrokkene] was verzekerd bij Achmea, die de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend.
2.2.
[eiser] heeft de dag na het ongeluk zijn huisarts bezocht met pijnklachten aan zijn nek en handen. Zijn huisarts heeft hem doorverwezen naar een fysiotherapeut.
2.3.
Na het ongeval is [eiser] in de periode van 29 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 veertien keer behandeld door een fysiotherapeut, die hem heeft doorverwezen naar een psychosomatische oefentherapeut.
2.4.
In opdracht van Achmea heeft Ing. B. Wartenbergh van Ongevallen Analyse Nederland een zogenaamd Delta v onderzoek uitgevoerd. Wartenbergh komt in zijn rapport van 21 juli 2016 tot de volgende conclusie:

De [automerk] heeft als gevolg van onderhavige aanrijding ter hoogte van de zitpositie van de heer [eiser] een snelheidsverandering (delta v) van 3,3 en 8,8 km/uur ondergaan. De daarbij optredende gemiddelde voertuigversnelling heeft gelegen tussen 0,8 en 2,5 g.”
2.5.
In een advies van 25 april 2017 van de medisch adviseur van Achmea staat onder meer het volgende:
b. Weging en conclusies
Belanghebbende is de dag na het ongeval gezien door de huisarts met pijn in de nek en handen, ogenschijnlijk als gevolg van een verhoogde spierspanning. Dergelijke klachten zijn verklaarbaar na een ongeval met redelijke impact. In de ongevallenanalyse wordt aangegeven dat er sprake was van een Delta V tussen de 3,3 en 8,8 km/uur. Dat is een minimale impact waarmee de fysieke klachten medisch gezien niet goed verklaarbaar zijn vanuit het ongeval.”
2.6.
In een brief van 23 mei 2017 van de medisch adviseur van [eiser] aan zijn (toenmalige) advocaat staat onder meer het volgende:
“De fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] meldt dat er bij uw cliënt aanvankelijk sprake was van een verbetering van het klachtenpatroon, maar dat de belastbaarheidstraining moest worden gestaakt aangezien er een toename optrad van pijnklachten in de voeten. Uw cliënt kwam in een negatieve spiraal van inactiviteit met een toename van pijn terecht.
Er ontstond een gewrichtstoename. De fysiotherapeut verwees uw cliënt naar een psychosomatische oefentherapeut.
Conclusie en bespreking
(…)
Na het ongeval is uw cliënt klachten gaan ontwikkelen zoals wij die vaker zien na een achterop aanrijding, klachten die naar mijn idee kunnen worden geclassificeerd als een whiplash associated disorder graad II.
(…)
Ik begrijp dat er door de wederpartij kanttekeningen worden gesteld bij de medische causaliteit in dit dossier.
(…)
Ik begrijp dat de wederpartij zich op het standpunt stelt dat de impact van het ongeval te gering is om aanleiding te zijn tot het optreden van klachten. Wij weten echter dat klachten passend bij een post whiplash syndroom ook optreden na ongevallen met een geringe geweldsinwerking. Ik zou niet weten waarom er in dit dossier moet worden getwijfeld aan de medische causaliteit.”
2.7.
[eiser] is na het ongeval in financiële problemen gekomen en kan zijn rekeningen en de premie van zijn zorgverzekering niet langer betalen.
2.8.
Partijen hebben onderhandeld over een schadevergoeding, in welk kader Achmea aan [eiser] een aanbod heeft gedaan van € 12.500,-- tegen finale kwijting, dat hij niet heeft aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - Achmea te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 12.500,-- ter vergoeding van geleden en/of te lijden vermogensschade en ander nadeel als gevolg van het auto-ongeval op 20 maart 2016, althans een in goede justitie te bepalen voorschot, met veroordeling van Achmea in de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt, kort gezegd, dat hij door het ongeluk een whiplash heeft opgelopen waardoor hij klachten heeft die tot beperkingen leiden en dat hij schade heeft geleden en nog steeds lijdt.
3.3.
Achmea heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de klachten die [eiser] stelt als gevolg van het ongeval te ondervinden daarmee niet in causaal verband staan, omdat zijn auto met een zeer geringe snelheid is aangereden. Verder heeft Achmea aangevoerd dat [eiser] slechts medische informatie van zijn huisarts en fysiotherapeut heeft overgelegd, die beiden onvoldoende deskundig zijn om de neurologische diagnose whiplash te stellen. Of sprake is van een whiplash zal in een neurologisch onderzoek moeten worden vastgesteld. Tot slot heeft Achmea gewezen op pre-existente factoren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2.
[eiser] stelt onder verwijzingen naar verklaringen van zijn huisarts, fysiotherapeut en een door hem ingeschakelde medisch adviseur, dat hij sinds het ongeluk blijvende nek- en hoofdpijnklachten en psychische klachten ervaart, die aansluiten bij de diagnose whiplash en die voor het ongeval niet bestonden.
Achmea betwist dat er causaal verband bestaat tussen deze aanhoudende klachten en het ongeluk en verwijst daartoe naar de verklaring van haar medisch deskundige, waarin staat dat de impact van het ongeval te gering is geweest om de klachten van [eiser] medisch gezien te verklaren.
4.3.
De bodemrechter zal de door [eiser] geleden schade slechts kunnen toewijzen als het causaal verband tussen het ongeval dat hem in 2016 is overkomen en de gevorderde schade komt vast te staan. In dit kort geding kan dat causaal verband, gelet op de gemotiveerde betwisting door Achmea, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Daarvoor zal nader (deskundigen)onderzoek nodig zijn, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. Het bestaan van de vordering en de omvang daarvan zijn niet op voorhand zodanig aannemelijk, dat een voorschot kan worden toegewezen.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit geding worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.992,-- aan griffiegeld en € 980,-- aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,-- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG