ECLI:NL:RBAMS:2019:6026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/668766 / KG ZA 19-722
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in kort geding met betrekking tot onderzoeksopdracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een onderzoeks- en adviesbureau (eiseres) en twee vennootschappen (gedaagden). Eiseres vorderde betaling van openstaande facturen die voortvloeiden uit een opdracht voor een forensisch onderzoek naar mogelijke misstanden binnen de vennootschappen. De gedaagden voerden verweer en stelden dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen uit de overeenkomst, omdat zij een te breed onderzoek had uitgevoerd en niet de afgesproken ondersteuning had geboden bij juridische procedures. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omvang van de vordering van eiseres onvoldoende aannemelijk was gemaakt. De rechter concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de gedaagden op basis van de overeenkomst de kosten voor de ingeschakelde derden en de dataopslag hadden moeten vergoeden. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De zaak begon met een dagvaarding op 12 juli 2019, waarna een zitting plaatsvond op 22 juli 2019. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de reikwijdte van de opdracht en de werkzaamheden die door eiseres verricht dienden te worden. De rechter oordeelde dat er nader feitenonderzoek nodig was om de overeenkomst tussen partijen te duiden, wat niet mogelijk was in het kader van een kort geding. De rechter benadrukte dat de kosten die eiseres in rekening had gebracht voor derden en dataopslag niet in de overeenkomst waren vastgelegd, en dat de gedaagden niet hadden kunnen verwachten dat deze kosten op de wijze waren doorberekend. Uiteindelijk leidde dit tot de afwijzing van de vorderingen van eiseres en de veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/668766 / KG ZA 19-722 CdK/MvG
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 12 juli 2019,
advocaat mr. J.D. Edixhoven te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de vennootschap naar het recht van Luxemburg
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Luxemburg),
gedaagden,
advocaat mr. M.H.J. van Rest te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 22 juli 2019 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres] : [medewerker 1] ( [functie] ), [medewerker 2] ( [functie] ), met mrs. J.D. van Edixhoven en L.E.W. van den Bos;
aan de zijde van [gedaagde sub 1] en Fenix: [naam medewerker 1] ( [functie] van Fenix en [functie] van [gedaagde sub 1] ), [naam medewerker 2] , [functie] van [gedaagde sub 1] ), met mrs. R.C. de Mol en M.H.J. van Rest.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij pleidooi in het geding gebrachte productie. Geoordeeld wordt dat deze niet tijdig in het geding is gebracht, waardoor [eiseres] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld de berekeningen in de productie te controleren. Deze productie wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

2.De feiten

2.1.
De [gedaagde sub 1] is opgericht door [naam 3] en bestaat uit meer dan 100 vennootschappen. Aan [gedaagde sub 2] zijn een aantal vennootschappen en trusts gelieerd, die het vermogen van de familie [familienaam] beheren. [gedaagde sub 2] is deels aandeelhouder van de [gedaagde sub 1] en indirect aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . [naam medewerker 1] is sinds 24 juli 2018 niet-uitvoerend bestuurder van [gedaagde sub 1] . [naam medewerker 3] is de [functie] van [gedaagde sub 1] .
2.2.
Van 2010 tot en met 2016 is [naam medewerker 4] bestuurder van [gedaagde sub 1] geweest, waarna hij is geschorst en later is ontslagen vanwege verdenking van fraude. [naam medewerker 4] is in België een gerechtelijke procedure gestart waarin hij met succes zijn ontslag heeft aangevochten. [gedaagde sub 1] is van deze beslissing in hoger beroep gekomen en deze procedure loopt thans nog. Verder is tussen [naam medewerker 4] en [gedaagde sub 1] een procedure aanhangig in Ierland waarin [naam medewerker 4] 15% van de aandelen van [gedaagde sub 1] opeist. [gedaagde sub 1] is voornemens een bestuurderaansprakelijkheidsprocedure te starten in Nederland tegen [naam medewerker 4] .
2.3.
[eiseres] is een onderzoeks- en adviesbureau dat onder meer beursgenoteerde ondernemingen, banken en overheden ondersteunt in het onderzoeken van complexe fraude en helpt bij het terughalen van verdwenen financiële middelen. [medewerker 1] is [functie] bij [eiseres] .
2.4.
Op 1 november 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen, waarbij [naam medewerker 3] , [naam medewerker 5] , [functie] van [gedaagde sub 1] , [naam medewerker 1] en [medewerker 1] aanwezig waren. Tijdens deze bespreking zijn diverse problemen waarmee [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geconfronteerd worden aan de orde geweest en is besproken in hoeverre [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarin kan bijstaan.
Verder werd meegedeeld dat [gedaagde sub 1] zich in het verleden had laten bijstaan door advocatenkantoor De Brauw en accountantskantoor KPMG, maar dat de samenwerking met deze kantoren was beëindigd.
2.5.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft [eiseres] op 1 november 2018 aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] afzonderlijke, maar vrijwel gelijkluidende, offertes uitgebracht. Namens [gedaagde sub 1] is de offerte geaccepteerd en getekend door [naam medewerker 3] en [naam medewerker 5] en namens [gedaagde sub 2] door [naam medewerker 1] . In de offertes staat, voor zover van belang, het volgende:

Gegeven de aard van het onderzoeksvraagstuk en de mogelijk uit te voeren onderzoekswerkzaamheden adviseren wij u om de navolgende doelstelling voor onze ondersteuning te formuleren: ‘het inzichtelijk maken van de relevante feiten en omstandigheden, het ondersteunen bij de juridische procedures en het zo mogelijk verhalen van de schade op de verantwoordelijken’.
(…)
Op dit moment is door ons geen betrouwbare schatting te maken van de voor het onderzoek benodigde uren en kosten. Onze honorering is gebaseerd op de aan het onderzoek bestede tijd, tegen tarieven die afhankelijk zijn van de kennis en ervaring van de ingeschakelde medewerkers.”
Partijen zijn de volgende uurtarieven (exclusief btw) overeengekomen voor medewerkers van [eiseres] :
Partners € 300,00
Managers € 175,00 - € 250,00
Onderzoekers € 95,00 - € 150,00.
2.6.
In de toepasselijke algemene voorwaarden van [eiseres] staat, voor zover van belang, het volgende:

8. Tarieven, kosten en facturering
De door [eiseres][= [eiseres] – vzr]
verrichte werkzaamheden worden opdrachtgever in rekening gebracht op basis van het aantal uren en de geldende uurtarieven van de betrokken medewerkers van [eiseres] . Het honorarium van [eiseres] is niet afhankelijk van de uitkomst van de verleende opdracht. Tenzij uitdrukkelijk schriftelijk anders is overeengekomen, zijn de kosten van ingeschakelde derden, reis- en verblijfkosten en andere opdrachtgebonden kosten niet in de tarieven inbegrepen en worden deze kosten steeds afzonderlijk aan opdrachtgever in rekening gebracht. (…)

11.Betaling

Facturen van [eiseres] dienen binnen veertien dagen na factuurdatum zonder aftrek, korting of schuldverrekening te geschieden in Euro’s. Bij gebreke van tijdige betaling is opdrachtgever van rechtswege in verzuim, zonder dat ingebrekestelling is vereist en is opdrachtgever over de periode dat hij met betaling in gebreke is de wettelijke rente verschuldigd. Door [eiseres] gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke (incasso)kosten komen voor rekening van opdrachtgever en bedragen minimaal 15% van het in te vorderen bedrag. In geval van een gezamenlijk gegeven opdracht zijn opdrachtgevers, voor zover de werkzaamheden ten behoeve van de gezamenlijke opdrachtgevers zijn verricht, hoofdelijk verbonden voor de betaling van het volledige factuurbedrag.

13.Reclames

Reclames met betrekking tot de verrichte werkzaamheden of het factuurbedrag dienen binnen 60 dagen na de verzenddatum van de stukken of informatie waarover opdrachtgever reclameert, aan [eiseres] kenbaar te worden gemaakt. Reclame schort de betalingsverplichting van opdrachtgever niet op. In geval van een terecht uitgebrachte reclame heeft [eiseres] de keuze tussen aanpassing van het in rekening gebrachte honorarium, het kosteloos verbeteren of opnieuw verrichten van de afgekeurde werkzaamheden of het geheel of gedeeltelijk niet (meer) uitvoeren van de opdracht tegen een restitutie naar evenredigheid van door opdrachtgever reeds betaald honorarium. (…)”

2.7.
In november en december 2018 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] via e-mails en telefoongesprekken op de hoogte gehouden van de onderzoekswerkzaamheden die werden verricht. In een e-mail van 14 december 2018 heeft [medewerker 1] aan [naam medewerker 1] meegedeeld dat er nog veel blinde vlekken zijn in de vorm van ontbrekende data, dat [eiseres] zich de komende tijd zal richten op het aanvullen van ontbrekende gegevens, dat een deel van die ontbrekende gegevens intern bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzameld kan worden, maar een deel ook extern door middel van disclosure proceedings en andere onderzoeksmiddelen.
In deze periode heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] meegedeeld dat het belangrijk is dat de data die De Brauw en KPMG onder zich hielden aan [eiseres] zouden worden verstrekt.
2.8.
In een e-mail van [medewerker 1] aan [naam medewerker 5] van 16 januari 2019 staat onder meer het volgende:
“(…)
Het is nog te vroeg om een betrouwbare inschatting te maken van de te verwachten kosten. Op dit moment staan we eigenlijk nog aan het begin van ons onderzoek waarin we een eerste beeld willen krijgen van de voorliggende casus, waaronder de betrokken individuen en entiteiten, locaties, transacties en communicatie. We kunnen in ieder geval alvast opmerken dat de gehele casus omvangrijk en complex is door het grote aantal betrokken rechtspersonen en individuen, de grote hoeveelheden documenten, de lange periode die relevant is voor het onderzoek en de vele relevante transacties en gebeurtenissen.
(…)
Wij hebben op basis van de tot nu toe verkregen gegevens een eerste analyse gemaakt, maar stellen wel vast dat nog veel belangrijke gegevens ontbreken. Daarom hebben wij in overleg met en door tussenkomst van jullie ook de gegevens bij De Brauw en KPMG opgevraagd. Tot op heden hebben wij nog niets van beide partijen gehoord/ gehad. (…)
Het uiteindelijke doel, conform de opdrachtbevestiging, is om één of meerdere rapporten aan te leveren die in juridische procedures gebruikt kunnen worden en stand houden. (…)”
2.9.
In de tweede helft van januari 2019 heeft [eiseres] (een) gesprek(ken) gevoerd met [naam medewerker 6] , [functie] van [gedaagde sub 1] , waarin zij hem heeft verzocht om documenten, waaronder information packs die door of namens [naam medewerker 4] waren opgesteld om de [gedaagde sub 1] Council te informeren, aan te leveren. [naam medewerker 6] heeft twee information packs aangeleverd en meegedeeld geen andere documenten tot zijn beschikking te hebben. Medio februari 2019 meldde [naam medewerker 3] aan [eiseres] dat de complete set information packs op het kantoor van [gedaagde sub 1] in België beschikbaar was en dat [eiseres] deze stukken kon ophalen.
2.10.
In een e-mail van 1 februari 2019 van [naam medewerker 1] aan [naam medewerker 7] ( eveneens niet-uitvoerend bestuurder van [gedaagde sub 1] ), met [medewerker 1] in de cc, staat onder meer het volgende:

As you are aware we have initiated an in-depth investigation by [eiseres] in November. The objective of the investigation is to find out if [naam medewerker 4] has committed any wrong doings on his own or in collusion with [betrokkene 1] and [betrokkene 2] . The second investigation is to find out if [betrokkene 1] and [betrokkene 2] have committed and wrong doings on their own. The objective is of course to find hard evidence of this and if we do we will use this evidence in our various cases that we have with [naam medewerker 4] .
Depending on what we find on [betrokkene 1] and [betrokkene 2] and possible involvement of [naam medewerker 4] and the evidence that we can produce. If there are wrong doings bij [betrokkene 1] and [betrokkene 2] we will evaluate if there are sufficient grounds to claim damages and if there are sufficient assets and insurance to launch a damages claim in the courts.”
2.11.
In een e-mail van 1 februari 2019 van [medewerker 1] aan [naam medewerker 3] en [naam medewerker 6] staat onder meer het volgende:

Zoals ik vorige week al schreef vordert het gehele onderzoek gestaag. Graag praat ik jullie beiden binnenkort meer inhoudelijk bij waar wij nu staan en welke blinde vlekken wij nog hebben. Zo zijn met name de primaire gegevens, waarover KPMG en De Brauw beschikken, voor ons belangrijk om de nodige blinde vlekken in te kunnen kleuren. Mochten jullie hier meer over kunnen vertellen dan hoor ik dat graag, teneinde voor onszelf eea te kunnen inplannen.
(…)
Tot slot wil ik jullie aandacht nog vragen voor de openstaande facturen.”
2.12.
Op 9 februari 2019 heeft [eiseres] een incomplete dataset ontvangen van De Brauw.
2.13.
In een e-mail van 19 februari 2019 van [naam medewerker 3] aan [medewerker 1] staat het volgende:

Ik heb met [naam medewerker 1] gesproken naar aanleiding van ons gesprek vrijdag. [naam medewerker 1] ziet niet direct een relatie tussen [betrokkene 3] , [naam 1] en [naam medewerker 4] . Mogelijk zijn hier wel verbanden maar niet in het kader van de lopende [naam medewerker 4] kwesties en wellicht ook toeval. [naam medewerker 4] was geen voorstander van [betrokkene 3] bijvoorbeeld. Ik stel voor in het kader van tijd en budget deze avenue te laten voor de time being.”
2.14.
In een e-mail van 1 maart 2019 heeft [medewerker 1] aan [naam medewerker 3] en [naam medewerker 6] het volgende geschreven:

Hierbij een korte update van de voortgang van het onderzoek.
Zoals besproken zijn we verschillende projecten aan het uitwerken. Uit de analyse van de door De Brauw verstrekte data blijkt dat een belangrijk deel van de data niet verstrekt is. Hierover zullen wij verder overleg met BarentsKrans hebben. Door het ontbreken van de nodige gegevens van De Brauw en KPMG zal het inzicht dat wij trachten te krijgen in de verschillende projecten onvolledig zijn.
Zoals vorige week ook aangegeven, ontvangen wij graag de emailbox met de gmails van [naam medewerker 6].
[naam medewerker 6] , hoe zouden wij dit kunnen regelen?
De komende periode staan naast de verdere analyse van de projecten ook verschillende gesprekken gepland.
2.15.
Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meegedeeld dat zij uiteindelijk alle gevraagde documenten van KPMG hebben ontvangen, maar niet aan [eiseres] hebben verstrekt, omdat het om een aanzienlijke hoeveelheid informatie ging en zij vreesden dat [eiseres] hier veel tijd aan zou besteden en dus aanzienlijke kosten zou maken. Ook heeft [naam medewerker 6] geen (volledige) inzage gegeven in zijn Gmail-box.
2.16.
[medewerker 1] , [naam medewerker 1] en [naam medewerker 3] hebben op 6 maart 2019 een conference call gehad waarin is gesproken over de stand van zaken en de voortgang van het onderzoek. In dit gesprek is aan [eiseres] meegedeeld dat het tempo en de kosten van het onderzoek te hoog waren.
2.17.
[eiseres] heeft op 20 maart 2019 een presentatie gegeven waarin de tot dan toe verrichte werkzaamheden en de status van het onderzoek werden toegelicht.
2.18.
Met een e-mail van 28 maart 2019 heeft [naam medewerker 3] [eiseres] verzocht het onderzoek ‘on hold’ te zetten. Verder verzocht [naam medewerker 3] [eiseres] contact te zoeken met de advocaten van [gedaagde sub 1] in België, mrs. S. de Meestere en T. de Donder, verbonden aan advocatenkantoor Laga.
2.19.
Op woensdag 10 april 2019 is er overleg geweest tussen [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , en haar advocaten in België.
2.20.
In een e-mail van 12 april 2019 van [medewerker 1] aan [naam medewerker 3] staat onder meer het volgende:

De gesprekken in [plaats] op 20 maart jl. en het overleg met LAGA Advocaten afgelopen woensdag maken dat wij direct overleg met jou als opdrachtgever zeer noodzakelijk vinden. Uit de laatste bespreking vloeit voort dat wij gevraagd worden onze opdracht voor de komende periode met prioriteit te richten op ondersteuning van het hoger beroep in België. Wij kunnen begrijpen dat deze richting wordt gekozen. Tegelijkertijd benadrukken wij dat het oorspronkelijke doel van onze opdracht, zoals vastgelegd in de opdrachtbevestiging van november 2018, breder is. Tot de recente bespreking in [plaats] hebben wij in overleg met jou en [naam medewerker 1]onze werkzaamheden op die overeengekomen bredere doelstelling gericht.”
2.21.
In een e-mail van [naam medewerker 3] aan [medewerker 1] van 15 april 2019 staat onder meer het volgende:

De opdracht omschrijving is voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] helder, de onderzoeken zijn gericht op het ondersteunen van 2 rechtszaken die worden gevoerd tegen [naam medewerker 4] . Een zaak in Belgie en een in Ierland. In Belgie betreft het [gedaagde sub 1] sec en gericht tegen zijn ontslagvergoeding daar [gedaagde sub 1] wegens dringende reden de man heeft ontslagen. De zaak in Ierland is hiervan een afgeleide en is met name gericht op zijn optierechten. Ik ga hier niet verder in op de detaillering van de twee zaken.
Er kan geen twijfel bestaan over de doelstelling van het onderzoek en het bevreemd mij ten zeerste indien jij een andere lezing hebt. Immers, dit is in diverse overleg helder verwoord en ook in emailverkeer zelfs nog door [naam medewerker 5]. Naar onze mening is het onderzoek vanuit [eiseres] ontaard in een soort doel op zich, tegen kosten die wij niet hadden voorzien en waar wij diverse keren reklame tegen gemaakt hebben. (...)
Er staat idd 400K open hierover willen wij graag in contact treden, (…)
Inmiddels is er ruim 500K door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaald en wij hebben nog niets schriftelijk ontvangen die onze raadslieden ondersteunt bij de beide zaken. Je zult begrijpen dat dit voor ons een teleurstellende situatie is en wij willen ondubbelzinnig en helder weten wat jij nu kunt opleveren (zeker na alle tijd die is betaald en gefactureerd) om Laga te ondersteunen en wat als onderbouwing kan dienen met het oog op wat Laga nodig heeft.”
2.22.
Bij e-mail van 26 april 2019 verzocht [medewerker 1] om een onderhoud met [naam medewerker 3] , bij gebreke waarvan incassomaatregelen werden aangezegd. Op 13 mei 2019 hebben [medewerker 1] , [naam medewerker 3] en [naam medewerker 2] overleg gevoerd en heeft [naam medewerker 2] meegedeeld dat hij wilde beoordelen of de door [eiseres] verrichte werkzaamheden een toegevoegde waarde hebben gehad, alvorens tot betaling van de openstaande facturen over te gaan. Op 23 mei 2019 is er opnieuw overleg geweest tussen partijen. [eiseres] heeft daarin aangedrongen op betaling van de facturen, omdat zij door de opgelopen betalingsachterstanden niet in staat is aan haar verplichtingen jegens derden te voldoen.
2.23.
Met een e-mail van 31 mei 2019 heeft [eiseres] meegedeeld dat zij haar werkzaamheden opschort vanwege de openstaande facturen.
2.24.
Met een e-mail van 26 juni 2019 heeft [gedaagde sub 1] de overeenkomst van opdracht van 1 november 2018 ontbonden en, voor zover nodig, opgezegd.
2.25.
[eiseres] heeft uit hoofde van de opdracht de volgende facturen (inclusief btw) verzonden aan [gedaagde sub 1] :
09-11-2018 € 12.100,00
13-12-2018 € 28.519,70
11-01-2019 € 174.697,17
29-01-2019 € 117.222,38
12-02-2019 € 122.493,75
25-02-2019 € 117.592,04
12-03-2019 € 125.107,18
22-03-2019 € 94.812,57
19-04-2019 € 119.515,22
11-07-2019 € 38.614,73
2.26.
[gedaagde sub 1] heeft, na meerdere betalingsherinneringen zijdens [eiseres] , uiteindelijk de facturen van 13 december 2018 tot en met 12 februari 2019 voor in totaal een bedrag van € 455.033,00 betaald. De eerste factuur - van 9 november 2018 - betreft een voorschotfactuur, die door [gedaagde sub 1] is betaald. De facturen van 25 februari 2019 tot en met 11 juli 2019 voor in totaal een bedrag van € 495.641,74 heeft zij onbetaald gelaten. Partijen zijn overeengekomen dat het voorschot op de laatste factuur in mindering wordt gebracht, zodat thans nog een bedrag openstaat van € 483.541,74.
2.27.
[eiseres] heeft uit hoofde van de opdracht de volgende facturen, vrijgesteld van btw, verzonden aan [gedaagde sub 2] :
09-11-2018 € 10.000,00
13-12-2018 € 19.880,98
11-01-2019 € 25.388,50
25-01-2019 € 22.650,00
12-02-2019 € 12.926,50
25-02-2019 € 24.122,50
12-03-2019 € 19.721,14
22-03-2019 € 28.751,68
19-04-2019 € 24.393,92
11-07-2019 € 5.955,00
2.28.
[gedaagde sub 2] heeft de facturen tot en met 22 maart 2019 betaald, zodat zij thans in totaal een bedrag van € 163.441,30 heeft betaald. De eerste factuur - van 9 november 2018 - betreft een voorschotfactuur. De facturen van 19 april en 11 juli 2019 voor in totaal een bedrag van € 30.348,92 heeft zij onbetaald gelaten. Partijen zijn overeengekomen dat het voorschot op de laatste factuur in mindering wordt gebracht, zodat thans nog een bedrag openstaat van € 20.348,92.
2.29.
De facturen van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren voorzien een gedetailleerde urenverantwoording. In het kader van dit kort geding heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarover meer uitleg gegeven. Het is [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] duidelijk geworden dat [eiseres] vele derden heeft ingeschakeld voor het verrichten van werkzaamheden, waarbij [eiseres] een opslag hanteerde bij het doorberekenen van de kosten van deze derden aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In hun pleitnota hebben zij dat met onderstaande tabel uiteengezet, waarbij de genoemde bedragen het per uur in rekening gebrachte bedrag vermeldt:
Om privacy redenen is de tabel verwijderd.
2.30.
Daarnaast heeft [eiseres] een derde ingeschakeld die declareert tegen een tarief van € 400,-- per uur, welk bedrag aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] is doorberekend. Verder is het [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] duidelijk geworden dat de post ‘Casemanagement’ op de facturen, betrekking heeft op externe dataopslag bij [naam 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
I. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 483.541,74 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke handel
srente vanaf 14 dagen vanaf de respectieve vervaldata van de facturen en 15% incassokosten, dan wel tot betaling van een bedrag in goede justitie te bepalen;
II. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 20.348,92, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen vanaf de respectieve vervaldata van de factuur en 15% incassokosten, dan wel tot betaling van een bedrag in goede justitie te bepalen;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk is en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
4.2.
Ondanks dat partijen voorafgaand aan het verstrekken van de opdracht overleg hebben gehad, na aanvang van de opdracht veelvuldig hebben gecommuniceerd en [eiseres] bijna wekelijks een update stuurde waarbij zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] informeerde over de voortgang van het onderzoek, verschillen partijen van mening over de vraag welke opdracht [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [eiseres] hebben verstrekt en welke werkzaamheden [eiseres] uit hoofde van die opdracht diende te verrichten.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat [eiseres] een veel te breed en uitvoerig onderzoek is gestart. Zij heeft ten onrechte onderzoek gedaan naar alles wat zich binnen het [gedaagde sub 1] concern heeft voorgedaan. [gedaagde sub 1] wilde dat onderzoek zou worden gedaan naar het handelen van [naam medewerker 4] , meest concreet ten behoeve van het lopende hoger beroep in België. Voor [gedaagde sub 2] moest er onderzoek worden gedaan naar het handelen van de oud trust-bestuurders, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] haar opdracht hebben gegeven voor een breed multidisciplinair forensisch onderzoek gericht op het in kaart brengen van mogelijke misstanden binnen de [gedaagde sub 1] en de trusts van de familie [familienaam] . Het doel van het onderzoek was om een overkoepelend beeld te krijgen en bewijs te vergaren, ten behoeve van lopende of nog te starten procedures. Het onderzoek zag niet enkel op procedures tegen [naam medewerker 4] in België en Ierland, maar ook op een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure in Nederland, een mogelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer, mogelijke procedures in Zwitserland en mogelijke disclosure procedures in het Verenigd Koninkrijk en andere common law jurisdicties. [gedaagde sub 1] heeft pas met een e-mail van 15 april 2019 (zie r.o. 2.21.) voor het eerst kenbaar gemaakt dat de prioriteit van het onderzoek lag bij het hoger beroep in België, aldus [eiseres] .
4.4.
Voor de uitleg en de inhoud van een overeenkomst is niet (alleen) de tekst van belang, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In het kader van dit kort geding kan niet worden vooruitgelopen op de uitleg en de inhoud van de overeenkomsten die partijen zijn aangegaan. Een en ander vergt namelijk een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent.
4.5.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij conform de overeenkomst onderzoekswerkzaamheden heeft verricht en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn om tot betaling van de openstaande facturen over te gaan. Partijen hebben de onderzoeksopdracht in overleg vastgesteld en over de werkzaamheden is doorlopend overleg met gedaagden gevoerd. Het probleem was dat de binnen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beschikbare informatie onvoldoende aanknopingspunten bood om de vermoedens van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te staven en dat KPMG, De Brauw en [naam medewerker 6] weigerden het door hen gehouden materiaal compleet aan te leveren. Een ander probleem was dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf onvoldoende meewerkten aan het verzamelen van gegevens, en op verzoeken van [eiseres] gebrekkig werd gereageerd. Het honorarium is niet afhankelijk van de uitkomst van de verleende opdracht en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben na ontvangst van de facturen niet tijdig geklaagd. Bovendien, aldus [eiseres] , hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tijdens de bespreking op 23 mei 2019 toegezegd dat zij de openstaande facturen zullen betalen.
4.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze betalingstoezegging betwist. Verder hebben zij het volgende aangevoerd tegen de vordering. [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de opdracht. [eiseres] heeft niet voldaan aan haar verplichting te ondersteunen bij juridische procedures. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet of nauwelijks concrete output gekregen van [eiseres] . De door [eiseres] aangeleverde informatie betreft informatie die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] haar zelf hebben verteld of aangereikt. [eiseres] heeft daarnaast een opslag (zie r.o. 2.29.) gehanteerd bij het doorberekenen van de kosten van door [eiseres] ingeschakelde derden. De overeenkomst tussen partijen biedt daarvoor echter geen grondslag. De overeenkomst biedt ook geen grondslag voor de aanzienlijke kosten aan dataopslag die [eiseres] in rekening heeft gebracht, omdat dit ook niet tussen partijen is overeengekomen en van een partij als [eiseres] mag worden verwacht dat zij over een eigen opslagvoorziening beschikt. [gedaagde sub 1] en [eiseres] hebben gesproken over het gebruik van [naam 2] (een mogelijk voor [gedaagde sub 1] toegankelijk systeem), maar dat is nooit aan [gedaagde sub 1] opgeleverd. [eiseres] heeft daarom ten onrechte deze kosten bij eerdere facturen in rekening gebracht en op haar factuur van 11 juli 2019 nog eens een bedrag van ruim € 28.000,--.
4.7.
Voor zover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tijdens de bespreking op 23 mei 2019 hebben toegezegd om tot betaling van de openstaande facturen over te gaan, kunnen zij redelijkerwijze niet aan deze toezegging worden gehouden. Pas in het kader van dit kort geding heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inzicht gegeven in haar declaratiebeleid en is het hen duidelijk geworden dat [eiseres] een opslag hanteert bij het doorberekenen van de door haar ingeschakelde derden en aanzienlijke kosten voor dataopslag in rekening heeft gebracht.
4.8.
[medewerker 1] heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat [eiseres] een opslag hanteert omdat zij voor de door haar ingeschakelde derden een laptop aanschaft en aan hen kantoorruimte binnen het kantoor van [eiseres] ter beschikking stelt.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In de overeenkomst van opdracht zijn partijen uurtarieven overeengekomen voor medewerkers van [eiseres] . Die tarieven kan [eiseres] niet zonder meer in rekening brengen voor door haar ingeschakelde derden. In de toepasselijke algemene voorwaarden staat dat door [eiseres] ingeschakelde derden afzonderlijk aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening worden gebracht. Daarin staat niet dat voor deze derden een opslag wordt gehanteerd. Deze vorm van declareren behoefden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] derhalve niet te verwachten. Daar komt bij dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opslag in rekening is gebracht voor daadwerkelijk door haar gemaakte kosten. De verschuldigdheid van de door [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gefactureerde kosten voor dataopslag is niet in de overeenkomst tussen partijen vastgelegd. Nu het dermate hoge kosten voor dataopslag betreft, had het op de weg van [eiseres] gelegen deze te offreren. Voorshands is het niet aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiseres] op grond van de overeenkomst tussen partijen mocht declareren op de wijze zoals zij dat heeft gedaan.
4.10.
Op grond van al het bovenstaande heeft [eiseres] de omvang van haar vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat haar vorderingen worden afgewezen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Deze worden begroot op € 4.030,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 5.010,-,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG