ECLI:NL:RBAMS:2019:6037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
13/146118-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door rood licht rijden met aanmerkelijke schuld

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 mei 2017 te Amsterdam een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1996, reed als bestuurder van een personenauto door rood licht en heeft daarbij een voetganger, [naam slachtoffer], die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, aangereden. Het slachtoffer overleed een dag na de aanrijding aan de opgelopen verwondingen. Tijdens de zitting op 18 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, gevorderd tot bewezenverklaring van de aanmerkelijke schuld aan het verkeersongeval. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Bakker, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van aanmerkelijke onoplettendheid.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat het verkeerslicht voor haar rood was, niet tijdig heeft gereageerd op de voetganger die al halverwege de oversteekplaats was. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van het verkeersongeval, en de rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop tussen het ongeval en de uitspraak.

De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/146118-18
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. H. Bakker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
dat zij zich op 17 mei 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto, zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte wordt verweten dat zij, ondanks dat het verkeerslicht voor verdachte rood licht uitstraalde, gekomen bij een voetgangersoversteekplaats het slachtoffer [naam slachtoffer] , die zich op die oversteekplaats bevond, geen voorrang heeft verleend en vervolgens tegen voornoemde [naam slachtoffer] is aangereden, waardoor voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
dat zij zich op 17 mei 2017 te Amsterdam dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
2.2
De tekst van de integrale (ter zitting gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde aanmerkelijke schuld aan het verkeersongeval.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar primair ten laste gelegde omdat er geen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid. Dat verdachte door rood is gereden is het gevolg van een moment van onoplettendheid. Dat is onvoldoende voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader artikel 6 WVW
Voor het bewijs van schuld aan een aanrijding in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling daarvan komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Onvoldoende is de enkele omstandigheid dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien terwijl die voor verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 17 mei 2017 stak het latere slachtoffer [naam slachtoffer] vanaf de tramhalte op de Pieter Calandlaan een voetgangersoversteekplaats over, toen het verkeerslicht voor haar groen licht uitstraalde. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij de voetgangersoversteekplaats bij de tramhalte aan de Pieter Calandlaan overstak bij een groen verkeerslicht, gevolgd door de langzamer lopende [naam slachtoffer] . Verdachte reed op dat moment als bestuurder van een personenauto over de Pieter Calandlaan, komende uit de richting van het Ecuplein, gaande in de richting van de Koos Vorrinkweg. Verdachte vervolgde haar weg rechtdoor op het kruispunt van de Pieter Calandlaan met de Baden Powellweg, terwijl het verkeerslicht voor rechtdoor gaand verkeer, en daarmee voor verdachte, al gedurende 6,6 seconden rood licht uitstraalde. Verdachte is vervolgens tegen [naam slachtoffer] aangereden toen [naam slachtoffer] halverwege de voetgangersoversteekplaats liep. [naam slachtoffer] is de volgende dag overleden ten gevolge van het door haar opgelopen letsel door de aanrijding.
Verdachte heeft tijdens haar verhoor door de politie op 18 mei 2017 verklaard dat zij twee- tot driemaal per week daar rijdt, bekend is met de verkeerssituatie en de wegsituatie op dat moment goed kon overzien. Verdachte heeft voorts aan de politie verklaard dat zij de verkeerslichten op de kruising van de Pieter Calandlaan met de Baden Powellweg naderde, dat zij bij het passeren van de stopstreep voor de stoplichten zag dat het verkeerslicht boven haar op oranje sprong, dat zij voorbij het stoplicht reed en al iemand zag lopen. Verdachte trapte naar eigen zeggen op haar rem en toeterde. Voor zij het wist was er een klap, aldus verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ter terechtzitting herhaald dat zij het stoplicht boven haar op oranje zag springen toen zij de stopstreep bij de stoplichten passeerde. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat zij geen bril of lenzen draagt, en niemand heeft zien oversteken tot het moment van de klap van de aanrijding met [naam slachtoffer] . Zij heeft er naar eigen zeggen niet bij stilgestaan dat er personen konden oversteken.
De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden blijkt dat het stoplicht voor rechtdoor gaand verkeer, en daarmee het stoplicht voor verdachte, al gedurende 6,6 seconden op rood stond toen verdachte het stoplicht voor rechtdoor gaand verkeer passeerde.
Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] zich, op het moment van de aanrijding, al halverwege de voetgangersoversteekplaats bevond. [naam slachtoffer] had dus al een aantal passen gelopen voordat verdachte haar aanreed. Van belang is voorts dat [naam slachtoffer] , een 86-jarige vrouw, blijkens de verklaring van de getuige [naam getuige] een stuk langzamer liep dan zijzelf. Verdachte reed ten tijde van het ongeval op de rijbaan in de richting van de betreffende voetgangersoversteekplaats. De Pieter Calandlaan – de plek van het ongeval – is een rechte weg en [naam slachtoffer] stak over op een punt dat is bedoeld als voetgangersoversteekplaats en ook als zodanig wordt aangegeven middels een op de weg aangebracht zebrapad. Niet is gebleken dat het zicht van verdachte op enigerlei wijze werd belemmerd. Verdachte heeft ook verklaard dat zij het zebrapad heeft gezien. Hoewel zij zich dus bewust was van het naderen van de voetgangersoversteekplaats, heeft zij haar verkeersgedrag daar niet op afgestemd. In dit geval is sprake van meer dan momentane onoplettendheid. [naam slachtoffer] moet immers langere tijd voor verdachte zichtbaar zijn geweest, terwijl zij bezig was de weg over te steken. Als verdachte voldoende oplettend had gereden, zou zij [naam slachtoffer] hebben moeten zien.
Uit de verklaring van de getuige [naam getuige] , dat zij samen met het slachtoffer is gaan oversteken op het moment dat zij groen licht kregen en dat zij al aan de andere kant van de oversteekplaats aan was gekomen op het moment dat zij achter zich de klap van de aanrijding hoorde, leidt de rechtbank bovendien af dat er zich ten tijde van de aanrijding al enige tijd personen op het zebrapad bevonden. Ook hieruit volgt dat er niet slechts sprake is geweest van een momentane onoplettendheid.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat verdachte door het voor haar rood licht uitstralende verkeerslicht is gereden en vervolgens de zich op een voetgangersoversteekplaats bevindende [naam slachtoffer] niet tijdig heeft opgemerkt, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat hierdoor sprake is van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag. Schuld in de zin van artikel 6 WVW is daarmee bewezen.
Nadere overweging beginnend bestuurder
Voor wat betreft het feit dat verdachte beginnend bestuurder is, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat dit heeft bijgedragen aan het ten laste gelegde gevaarzettende gedrag. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging vrijgesproken.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 mei 2017 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Pieter Calandlaan, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer] , is overleden,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Pieter Calandlaan, komende uit de richting van het
Ecuplein, en gaande in de richting van de Koos Vorrinkweg,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
verdachte is niet gestopt voor een in haar rijrichting gekeerd en voor haar rijrichting bestemd (namelijk rechtdoor) en al (ongeveer) 6,6 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is vervolgens ter hoogte van de Baden Powellweg een voetgangersoversteekplaats genaderd,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd voor een voetganger, te weten [naam slachtoffer] , die op die voetgangersoversteekplaats, gezien vanuit verdachtes rijrichting, doende was om die Pieter Calandlaan van links naar rechts over te steken,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [naam slachtoffer] aangereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de
Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) wordt opgelegd van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
8.2
Het strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde en heeft voorts geen opmerkingen gemaakt over de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Verdachte heeft, rijdend in een personenauto, een rood verkeerslicht genegeerd en heeft het slachtoffer, dat zich op het zebrapad bevond, niet tijdig opgemerkt, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is het slachtoffer een dag na de aanrijding overleden. Verdachte heeft zich daarmee aanmerkelijk onoplettend gedragen in het verkeer, met de dood van de 86-jarige mevrouw [naam slachtoffer] tot gevolg. Dit heeft tot veel verdriet bij de nabestaanden geleid.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij het slachtoffer is overleden, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van 1 jaar opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting door de verdachte naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij na de zomer wil starten met de PABO-opleiding, en dat zij alleen gebruik maakt van haar auto als zij vanuit haar huidige woonplaats Maarssen haar ouders bezoekt in Amsterdam. Voorts laat de rechtbank meewegen dat verdachte nog altijd gebukt gaat onder de gevolgen van de aanrijding die zij heeft veroorzaakt en het leed dat daardoor is veroorzaakt. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte.
Tijdsverloop
De rechtbank ziet aanleiding om van het uitgangspunt van het LOVS af te wijken vanwege het tijdsverloop tussen de dag van het ongeval en het wijzen van dit vonnis.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 120 uur en een deels voorwaardelijke OBM, te weten voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is overleden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maandenvan deze bijkomende straf
niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2019.
[...]