Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 8 maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Polen, niet ter zitting is verschenen vanwege een medische situatie, maar dat zijn raadsman gemachtigd was om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de rechtszitting die leidde tot het vonnis, en dat hij niet op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, van de Overleveringswet genoemde omstandigheden aanwezig waren, waardoor de overlevering niet kon worden toegestaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB niet voldeed aan de eisen van artikel 12 OLW, en heeft zij de overlevering geweigerd. De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.