ECLI:NL:RBAMS:2019:6261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
13.751762-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van de overleveringsdetentie op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 23 augustus 2019 heeft de Raadkamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot opheffing of schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon behandeld. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een hernieuwd Deens Europees Aanhoudingsbevel (EAB), dat op 14 augustus 2019 door de Rechtbank Kopenhagen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder op 26 juni 2019 aangehouden op basis van een ander EAB, dat later niet ontvankelijk werd verklaard. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overleveringsdetentie onrechtmatig was en dat zijn cliënt niet op de hoogte was gesteld van de nieuwe aanhouding. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB door een bevoegde autoriteit was uitgevaardigd en dat er sprake was van groot vluchtgevaar. De rechtbank overwoog dat de aanhouding op basis van het nieuwe EAB rechtmatig was en dat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd over zijn rechten. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet voldoende binding met Nederland toonden om het vluchtgevaar te mitigeren. Daarom werd het verzoek tot opheffing en schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751762-19
RK-nummer: 19/4786
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op 16 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de overleveringsdetentie uit hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Gelet op de behandeling in raadkamer op 23 augustus 2019, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast:
- Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft bij arresten van
27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Kaderbesluit) beantwoord.
- Het HvJ heeft onder meer beslist dat in geval van een aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie bij het uitvaardigen van een EAB een Openbaar Ministerie niet kan worden aangemerkt als een rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit.
- Op 26 juni 2019 is de opgeëiste persoon aangehouden op grond van een op 25 juni 2019 door de Deense
Rigsadvokaten(de procureur-generaal) uitgevaardigd EAB. Deze zaak is bekend onder parketnummer 13/751586-19 (EAB 1).
- De Internationale Rechtshulpkamer heeft op 13 augustus 2019 in een Deense overleveringszaak het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard omdat – kort gezegd – de Deense officier van Justitie vanwege de in Denemarken bestaande aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie, niet kan worden aangemerkt als een rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit, zodat sprake was van een EAB dat is uitgevaardigd door een daartoe onbevoegde autoriteit.
- De rechtbank heeft in een e-mail van 14 augustus 2019 om 15.05 uur het OM en de raadsman verzocht om uiterlijk de volgende dag een schriftelijk standpunt kenbaar te maken over het voornemen van de rechtbank ambtshalve over de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te beslissen.
- De raadsman heeft kort hierop op 14 augustus 2019 om 15:11 uur geantwoord en gesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon onmiddellijk dient te worden opgeheven.
- Op 15 augustus 2019 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) de rechtbank per e-mail het volgende meegedeeld.
“In het licht van recente ontwikkelingen, hebben wij gister de heer [opgeëiste persoon] laten aanhouden op grond van een hernieuwd Deens Europees Aanhoudingsbevel. Dit is ondertekend door een rechter. Voor het andere EAB is hij in vrijheid gesteld. Morgen zal hij worden voorgeleid aan de Officier van Justitie.”
- Het ‘hernieuwde’ EAB is uitgevaardigd op 14 augustus 2019 door de Rechtbank Kopenhagen en bekend onder parketnummer 13/751762-19 (EAB 2).
- Op 14 augustus 2019, omstreeks 18:50 uur is de opgeëiste persoon op basis van EAB 2 aangehouden. In het “Proces verbaal van voorlopige aanhouding Overleveringswet” staat onder andere vermeld:
“Ik deelde hem mee, dat hij was aangehouden op grond van de Overleveringswet artikel 17, dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij recht had op consultatie- en verhoorbijstand.
Omdat verdachte reeds in detentie geplaatst was op basis van een eerder Europees Aanhoudingsbevel werden aan hem geen formulieren aangaande zijn rechten uitgereikt, daar hier in een eerder stadium reeds was voldaan. Hij heeft reeds bijstand van een raadsman die geheel op de hoogte was.”
- Op 14 augustus 2019, omstreeks 18:52, is de opgeëiste persoon door de hulpofficier van justitie gehoord, waarna de inverzekeringstelling is bevolen. De raadsman was bij dit verhoor niet aanwezig. In het “Proces-verbaal van voorgeleiding en verhoor” staat onder andere vermeld:
“Verdachte bevond zich op grond van een eerder door de Deense autoriteiten uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel[de rechtbank begrijpt: in detentie]
en had reeds een raadsman toegewezen gekregen en deze gesproken.
De nodige overige formaliteiten waren reeds uitgevoerd. Derhalve zijn deze thans achterwegen gelaten.”
  • Op 16 augustus 2019 is de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord door de officier van justitie, waarna de officier van justitie heeft bevolen dat “de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon wordt omgezet in een definitieve aanhouden en (..) dat de opgeëiste persoon in verzekering gesteld wordt en in verzekering zal blijven tot aan het tijdstip dat de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist”.
  • Op 16 augustus 2019 heeft de officier van justitie de raadsman van de opgeëiste persoon - onder meer - bericht dat hij op 14 augustus 2019 om 10.45 uur mondeling van de Deense autoriteiten te horen heeft gekregen dat een rechter het EAB zou uitvaardigen, dat hij dit op 14 augustus 2019 om 10.55 uur heeft gekregen en dat om 12.17 uur de vertaling is ontvangen.
- Op 16 augustus 2019 heeft de officier van justitie, zoals bedoeld in artikel 23 OLW, gevorderd dat de rechtbank EAB 2 in behandeling zal nemen.
- Op 20 augustus 2019 heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 23 OLW met betrekking tot EAB 1 ingetrokken.
De raadsman heeft het verzoekschrift toegelicht. Hij heeft primair verzocht om opheffing, subsidiair schorsing van de overleveringsdetentie. Kortweg heeft hij aan deze verzoeken ten grondslag gelegd, dat de overleveringsdetentie onrechtmatig is. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
  • i) De opgeëiste persoon had op 13 augustus 2019 in vrijheid moeten worden gesteld, omdat in deze zaak sprake is van een zelfde situatie als het Deense overleveringsverzoek waarin de rechtbank op 13 augustus 2019 het OM niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er is toen bewust gewacht met de invrijheidstelling in de zaak van EAB 1, om een hernieuwde aanhouding mogelijk te maken.
  • ii) Door deze gang van zaken en omdat de opgeëiste persoon doelbewust is afgehouden van zijn recht op rechtsbijstand bij de nieuwe aanhouding op basis van EAB 2 op 14 augustus 2019, is sprake van een schending van de beginselen van goede procesorde (waaronder het beginsel van détournement de pouvoir en fair play).
  • iii) Anders dan in het proces-verbaal van aanhouding vermeld, was de raadsman niet op de hoogte van de nieuwe aanhouding op 14 augustus 2019. Het Openbaar Ministerie heeft op 14 augustus 2019 zijn schriftelijke standpunt aan de rechtbank gestuurd en de raadsman daarvan niet op de hoogte gesteld.
  • iv) De Deense wet geeft uitsluitend de
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoekschrift en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat EAB 2 is uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit, dat de opgeëiste persoon hierop is aangehouden en daarvoor ook vast zit. Daartoe heeft zij
- kortweg - het volgende aangevoerd.
De vraag of een Deense rechter bevoegd is om een EAB uit te vaardigen moet op zitting worden besproken.
Naar aanleiding van de e-mail van de rechtbank van 13 augustus 2019 is contact opgenomen met de Deense collega’s, die op 14 augustus 2019 in de ochtend mondeling hebben meegedeeld dat het EAB is uitgevaardigd. Het EAB in deze zaak is vervolgens op tijd binnengekomen en dat de vertaling daarvan wat later kwam, doet niet af aan de rechtmatigheid van de aanhouding. Als er al iets fout zou zijn gegaan in het voortraject, dan heeft dit geen consequenties voor dit EAB (zie: ECLI:RBAMS:2011:BG1065).
De opgeëiste persoon is niet bewust rechtsbijstand onthouden. De hulpofficier van justitie was ten onrechte in de veronderstelling dat al sprake is geweest van rechtsbijstand. Hoe betreurenswaardig ook, dit is geen reden om de opgeëiste persoon te schorsen.
De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat uit het Europees aanhoudingsbevel en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van groot vluchtgevaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweren die zien op EAB 1
Het verweer van de raadsman ziet voor een deel op de gang van zaken rondom EAB 1.
De vordering tot het in behandeling nemen van dat EAB (parketnummer 13/751586-19) is echter ingetrokken, zodat de overleveringsdetentie die heeft plaatsgevonden op basis van EAB 1 niet ter beoordeling van de rechtbank staat. Dit deel van het verweer moet daarom worden gepasseerd.
Bevoegdheid uitvaardigende rechterlijke autoriteit
Aanhangig is de zaak met parketnummer 13/751762-19 op basis van EAB 2. Dit EAB is uitgevaardigd door een rechter bij de Rechtbank Kopenhagen. De rechtbank gaat er op dit moment vanuit dat dit EAB (dus) is uitgevaardigd door een daartoe bevoegde autoriteit. Zeker in dit stadium van de procedure, waarbij het overleveringsverzoek niet in volle omvang wordt getoetst, is de rechtbank van oordeel dat zij – mede gelet op het vertrouwensbeginsel – niet dient te treden in de vraag of een Deense rechter naar Deens recht bevoegd is om een EAB uit te vaardigen.
Aanhouding en inverzekeringstelling opgeëiste persoon
Het door een bevoegde autoriteit uitgevaardigde EAB 2 is de basis voor de voorlopige aanhouding op 14 augustus 2019. Deze aanhouding is daarmee rechtmatig.
Onder verwijzing naar de artikelen 21 en 43a Wet op de rechtsbijstand – de rechtbank begrijpt: artikel 21 en 43a OLW – heeft de raadsman gesteld dat de opgeëiste persoon na de voorlopige aanhouding op basis van EAB 2 doelbewust is afgehouden van zijn recht op rechtsbijstand. Uit de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden volgt onder andere dat de opgeëiste persoon bij de voorlopige aanhouding op 14 augustus 2019 is geïnformeerd over zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. De bijbehorende formulieren zijn niet aan de opgeëiste persoon uitgereikt, omdat dit “in een eerder stadium” – de rechtbank begrijpt: ten tijde van de aanhouding op basis van EAB 1 – al is gebeurd, de opgeëiste persoon reeds bijstand had van een raadsman en die raadsman “geheel op de hoogte was”. De raadsman heeft gesteld dat dit niet klopt, omdat hij doelbewust niet op de hoogte is gebracht van de nieuwe aanhouding op 14 augustus 2019.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de raadsman niet op de hoogte is gebracht van de voorlopige aanhouding en inverzekeringstelling op 14 augustus 2019, in deze zaak niet bepalend is voor het oordeel over de rechtmatigheid van de voortduring van de overleveringsdetentie. Hierbij is van belang dat de overleveringsdetentie haar grondslag vindt in EAB 2, dat sprake is van vluchtgevaar en dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon
– die al werd bijgestaan door een raadsman en ook op 14 augustus 2019 is geïnformeerd over zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand – in zijn belangen is geschaad door de afwezigheid van de raadsman bij het verhoor van 14 augustus 2019. Wat de raadsman bij dat verhoor niet aan de orde heeft kunnen stellen, kon hij wel bij het verhoor bij de officier van justitie op 16 augustus 2019 naar voren brengen (en ook in onderhavig verzoekschrift). Van stellingen die ten tijde van het verhoor van 14 augustus 2019 tot een ander verloop of uitkomst van dit verhoor hadden kunnen leiden, is de rechtbank niet gebleken.
Voortduring en schorsing van de overleveringsdetentie
Ten aanzien van het belang van voortduring van de overleveringsdetentie wijst de rechtbank op de verdenking, zoals omschreven in EAB 2; de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij internationale handel in grote hoeveelheden harddrugs. Er zouden verschillende transporten hebben plaatsgevonden vanuit Nederland naar Denemarken. Daarmee is in het algemeen het vluchtgevaar gegeven.
De persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, wiens gezin (met pasgeboren kind) een vast verblijfadres heeft waar ook de opgeëiste persoon zou kunnen verblijven, leiden niet tot het oordeel dat sprake is van voldoende binding met Nederland. De opgeëiste persoon heeft de Albanese nationaliteit heeft en – zo blijkt uit het verhoor bij de officier van justitie van 27 juni 2019 waar de opgeëiste persoon bij zijn verhoor op 16 augustus 2019 naar heeft verwezen – woont en werkt een groot deel van het jaar in Albanië. Gelet hierop kan het vluchtgevaar onvoldoende worden ingeperkt met bijzondere voorwaarden.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van de overleveringsdetentie zal afwijzen. De rechtbank acht ook geen termen aanwezig de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te bevelen. Zij acht het vluchtgevaar zo reëel dat alleen vrijheidsbeneming kan voorkomen dat de opgeëiste persoon zich aan een eventueel toelaatbaar geoordeelde overlevering zal onttrekken.

BESLISSING:

Wijst afhet verzoek tot opheffing en schorsing van de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze beslissing is genomen op 23 augustus 2019 door:
mr. Ch.A. van Dijk, rechter,
in tegenwoordigheid van M. van Veen, griffier.