In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, een chauffeur, en een transportbedrijf, de verweerder. De verzoeker had op 20 mei 2019 een verzoek ingediend tot vernietiging van de opzegging van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst, die door de verweerder op 21 maart 2019 was gedaan. De verzoeker stelde dat er geen rechtsgeldige proeftijd was overeengekomen, omdat de verweerder zich niet had gehouden aan de cao-bepalingen die vereisen dat een proeftijd schriftelijk moet worden meegedeeld vóór indiensttreding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao van toepassing was en dat de verweerder niet aan de vereisten van de cao had voldaan. Hierdoor was het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig, wat leidde tot de conclusie dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoeker tot vernietiging van de opzegging toegewezen en de verweerder veroordeeld om de verzoeker toe te laten tot zijn werkzaamheden en het salaris door te betalen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. De proceskosten zijn voor rekening van de verweerder, die in het ongelijk is gesteld.