1.9.Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Daaraan is ten aanzien van de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek van februari 2010 ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat het besluit van 29 mei 2006 ook niet onmiskenbaar onjuist is. Daarom herziet verweerder het besluit van 29 mei 2006 niet. Ten aanzien van de periode na februari 2010 overweegt verweerder dat niet gebleken is dat eiseres op de datum van het overlijden van haar echtgenoot arbeidsongeschikt was in de zin van de Anw. Verweerder verwijst daarbij naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juni 2018. Daarom is er vanaf februari 2010 (ook) geen recht op een Anw-uitkering, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt of het besluit van 29 mei 2006 op de juiste wijze aan eiseres is bekendgemaakt. Van het bestaan van dat besluit moet in deze procedure worden uitgegaan. Ook van de juistheid van dat besluit moet in deze procedure in beginsel worden uitgegaan, aangezien daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
3. De twee door eiseres gedane herhaalde aanvragen van februari 2010 en april 2015 moeten worden aangemerkt als verzoeken tot herziening van het besluit van 29 mei 2006. De door eiseres gestelde aanspraak op een nabestaandenuitkering betreft een geschil over een zogenoemde duuraanspraak. Dit betekent dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepbij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst. Verweerder heeft dit onderscheid in het bestreden besluit ook gemaakt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval ten aanzien van het verleden toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter zich in beginsel moet beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
5. Eiseres heeft in haar beroepsgronden niet aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Wel heeft zij gesteld dat de oorspronkelijke besluitvorming kennelijk onjuist is.
6. Op grond van beleidsregel SB1076 acht verweerder het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, indien dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft verweerder geen aanleiding gezien om het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist te achten. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 29 mei 2006 onmiskenbaar onjuist is en evenmin voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder voor het verleden niet hoefde terug te komen van het besluit van 29 mei 2006.
8. Voor zover de aanvraag van eiseres ertoe strekt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 29 mei 2006 geldt dat eiseres feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor haar gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit van 29 mei 2006 geldende beoordelingsdatum (de datum waarop haar echtgenoot is overleden, [datum] 2006). De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs.
9. In de bezwaarfase heeft verweerder aanleiding gezien om onderzoek te laten doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 22 december 2017 geconcludeerd dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om op een zorgvuldige wijze te kunnen adviseren over het eventuele recht van eiseres op een Anw‑uitkering. Volgens de verzekeringsarts is voor een zorgvuldige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op [datum] 2006 meer onderzoek in Nederland noodzakelijk.
10. In de rapportage van 6 juni 2018 concludeert ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er onvoldoende medische gegevens zijn om te komen tot een zorgvuldige afweging van de beperkingen van eiseres op [datum] 2006. Verder onderzoek in Nederland zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet meer gegevens naar voren doen komen dan op dit moment bekend. Immers, niet de huidige medische toestand ligt ter beoordeling voor, maar de medische toestand van eiseres op [datum] 2006.
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is verricht. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle stukken die op de zaak betrekking hebben bij haar beoordeling heeft betrokken. Het gaat hierbij onder meer om de gegevens van de Marokkaanse artsen en de expertise‑rapporten van de internist en de psychiater die eiseres op 9 november 2017 in Nederland hebben gezien en onderzocht. Anders dan eiseres op de zitting bij de rechtbank heeft gesteld, blijkt uit het expertise‑rapport van de psychiater dat deze wél beschikte over de informatie van de Marokkaanse psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat op basis van de beschikbare medische informatie niet kan worden vastgesteld of eiseres op [datum] 2006 arbeidsongeschikt was.
12. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet was gehouden tot het verrichten van nader onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom nader onderzoek niet meer inzicht zal verschaffen over de medische toestand van eiseres op [datum] 2006. Eiseres heeft haar standpunt, dat nader onderzoek wél duidelijkheid kan geven over haar medische situatie in 2006, niet met medische stukken onderbouwd, terwijl dit tegenover het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel op haar weg had gelegen.
13. Eiseres heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld, voor zover nu niet meer kan worden vastgesteld of zij op [datum] 2006 arbeidsongeschikt was, dat dit niet voor haar rekening en risico mag komen. Dat is dan te wijten aan het tijdsverloop. Eiseres heeft de tweede oproep van 10 mei 2012 voor een spreekuuronderzoek in Marokko op 4 juni 2012 niet ontvangen en daarna heeft verweerder niet voortvarend gehandeld. Als daardoor de mate van arbeidsongeschiktheid nu niet meer is vast te stellen, zo stelt eiseres, moet zij het voordeel van de twijfel krijgen.
14. Nog daargelaten dat het tijdsverloop vanaf 2010 niet uitsluitend voor rekening van verweerder kan worden gebracht (eiseres had bijvoorbeeld vaker en eerder bij verweerder kunnen informeren naar de behandeling van haar herhaalde aanvraag in plaats van daarmee tot 2015 te wachten), volgt de rechtbank eiseres niet in het standpunt dat zij vanwege dat tijdsverloop het voordeel van de twijfel moet krijgen. De omstandigheid dat nu niet meer is vast te stellen of eiseres op [datum] 2006 arbeidsongeschikt was, betekent niet dat het eerdere besluit van 29 mei 2006 onjuist is. Het betreft hier immers een verzoek om herziening van een in rechte vaststaand besluit. Bij een herzieningsverzoek is het aan eiseres om met stukken te onderbouwen waarom het besluit waarvan herziening is gevraagd onjuist is. Dat heeft eiseres onvoldoende gedaan. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat als zij in 2012 zou zijn onderzocht, dat op dat moment wel vastgesteld had kunnen worden of zij op [datum] 2006 arbeidsongeschikt was. Het enkel overleggen van een aantal medicatievoorschriften is daartoe niet voldoende.
15. Het voorgaande betekent dat verweerder ook voor de toekomst niet hoefde terug te komen van de eerdere afwijzende Anw‑beslissing.
Overschrijding redelijke termijn
16. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bij de vraag of de redelijke termijn is overschreden, geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder het door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft ontvangen op 29 september 2015, terwijl de rechtbank uitspraak doet op 30 augustus 2019. Dit is een tijdsverloop van iets minder dan vier jaar nadat bezwaar is gemaakt. Dat betekent dat de redelijke termijn met (naar boven afgerond) twee jaar is overschreden. Deze overschrijding valt, gelet op de behandelduur van het bezwaar, geheel toe te rekenen aan verweerder. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, veroordeelt de rechtbank verweerder daarom tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 2.000,- als vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
18. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over te verrichten nabetalingen Anw-uitkering is, gelet op het voorgaande, geen grond.
19. Het beroep is ongegrond.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in verband met de veroordeling tot immateriële schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). Verweerder dient tevens het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.