ECLI:NL:RBAMS:2019:6546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de bruidsgave naar Iraans recht en de mogelijkheid tot matiging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil over de bruidsgave volgens Iraans recht. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Westerveld, vordert betaling van de bruidsgave van gedaagde, die wordt bijgestaan door advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) is verzocht om advies over de bruidsgave. Het IJI heeft op 17 mei 2019 een rapport uitgebracht waarin wordt gesteld dat de bruidsgave een vrij absoluut recht is voor de vrouw, maar dat aflossing in termijnen mogelijk is. De rechtbank heeft de bevindingen van het IJI overgenomen, omdat beide partijen geen bezwaren hebben geuit tegen het rapport.

Gedaagde heeft betoogd dat de vorderingen van eiseres moeten worden afgewezen omdat deze al onderwerp zijn van een echtscheidingsprocedure in Iran. De rechtbank heeft echter geen bewijs ontvangen dat de Iraanse rechter zich over de bruidsgave heeft uitgesproken. De rechtbank concludeert dat er geen mogelijkheid is om de hoogte van de bruidsgave te herijken of te corrigeren, tenzij de vrouw vrijwillig afstand doet van haar recht. De rechtbank oordeelt dat gedaagde in ieder geval 110 gouden munten aan eiseres moet voldoen, en dat de mogelijkheid bestaat om over het meerdere te procederen, waarbij rekening kan worden gehouden met de draagkracht van gedaagde. De zaak wordt aangehouden voor nadere aktewisseling over de financiële situatie van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/637740 / HA ZA 17-1114
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 december 2018,
  • het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 17 mei 2019,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres] ,
  • de akte van [gedaagde] en
  • de nagekomen productie (Nederlandse vertaling van een brief) van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 12 december 2018 heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) verzocht advies uit te brengen en antwoord te geven op de in r.o. 3.1. van dit tussenvonnis geformuleerde vragen.
2.2.
Het IJI heeft haar rapport opgesteld aan de hand van het advies van de extern deskundige S. Jahromi. De conceptrapportage heeft het IJI aan partijen gezonden. Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt. Vervolgens heeft het IJI de definitieve rapportage op 17 mei 2019 opgemaakt en aan de rechtbank gezonden. In het rapport staat onder meer:
“(…)
Antwoord op vraag 1 t/m 3.
(…)
Aflossing in termijnen
Hoewel het recht van de vrouw op de (uitgestelde) bruidsgave een vrij absoluut karakter heeft, is een aflossing in termijnen in principe mogelijk en gebruikelijk (zie hierbij ook artikel 1078 Iraans BW). (…)
Wij wijzen tevens op het volgende ten aanzien van de betaling van de bruidsgave in de Iraanse rechtspraktijk (ontleend aan
Yassari, Die Brautgabe nach iranischem Recht, Das Standesamt, 2003, p. 201) (…)
In dit citaat wordt uiteengezet dat in de praktijk betaling van de bruidsgave soms ten dele achterwege blijft, maar dit betekent niet dat de vrouw daarom geen recht meer heeft op de bruidsgave. Een verklaring voor het achterwege blijven van een volledige aflossing is dat over de uitkering van een deel van de bruidsgave (tot 110
Bahar azadigoudstukken) veelal buitengerechtelijke afspraken worden gemaakt. Daarnaast kan het afgesproken bedrag weliswaar ‘exorbitant’ zijn, maar dit levert geen problemen op zolang de echtgenoten met elkaar gehuwd blijven en het om die reden niet tot een uitkering van de afgesproken uitgestelde bruidsgave komt. In het geval van echtscheiding ontstaan echter veelal problemen, waarbij de bruidsgave als pressiemiddel kan worden ingezet. Indien de man niet wil of niet kan betalen, kan hij de echtscheiding onder omstandigheden vertragen totdat de vrouw (gedeeltelijk) ‘vrijwillig’ afziet van betaling van de afgesproken bruidsgave. De vrouw kan dan ook vrijwillig afstand doen van de bruidsgave; er is geen sprake van een wettelijke verplichting voor de vrouw om de bruidsgave volledig op te eisen, hoewel ze daartoe bevoegd is. (…) Uit het advies van de externe correspondent mag overigens verder blijken dat de echtgenoten ook na het sluiten van de huwelijksovereenkomst afzonderlijke en afwijkende afspraken kunnen maken over de hoogte van de bruidsgave (artikel 10 Iraans BW).
De
Family Protection Actuit 2013 tracht een oplossing aan te reiken voor extreem hoge bruidsgaven, maar laat de ‘contractuele vrijheid’ van de echtgenoten overeind om de hoogte van de bruidsgave zelf overeen te komen en stelt geen limiet aan de hoogte van de bruidsgave. De vrouw houdt recht op een bruidsgave van 110 goudstukken maar over hogere bedragen dient te worden geprocedeerd. Is de man niet in staat om het bedrag te voldoen, dan kan worden voorzien in een aflossingsregeling op basis van betalingstermijnen. (…)
Hoewel het antwoord op de eerste vraag van de rechtbank ‘ontkennend’ beantwoord wordt door de door ons geraadpleegde externe correspondent mag duidelijk zijn dat dit ‘no’ enige nuancering behoeft, zoals ook overigens blijkt bij bestudering van dit advies. Er is immers ten eerste een mogelijkheid voor de vrouw om ‘afstand’ te doen van de bruidsgave (veelal buitengerechtelijk) terwijl er alleen verplicht in rechte dient te worden geprocedeerd over vorderingen van bruidsgaven boven de 110
Bahar Azadigoudstukken.
De Iraanse rechter toetst in het kader van een dergelijke procedure betreffende een vordering op het ‘surplus’ aan de hand van de financiële draagkracht van de man en zijn vermogen, terwijl de man geen gevangenisstraf riskeert indien blijkt dat hij dit ‘surplus’ niet kan voldoen (ingeval de man de vordering onder de 110 goudstukken niet kan voldoen blijft hij een detentiestraf riskeren); heeft hij echter wel (ook naar verloop van tijd) voldoende draagkracht en/of vermogen, dan blijft hij ook dit ‘surplus’ verschuldigd wanneer de vrouw dit opeist. Het ‘surplus’ kan zo nodig worden voldaan in termijnbetalingen.
Concluderend kan gesteld worden dat het Iraanse recht een zeer beperkte ruimte laat voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op de bruidsgave wanneer de vrouw hiermee niet instemt en/of wanneer er niet (buitengerechtelijk) wordt ‘geschikt’. Gaat het om een vordering van boven de 110
Bahar azadigoudstukken (ca. € 30.000,-), dan dient er te worden geprocedeerd en kan de draagkracht van de man worden meegewogen in de rechterlijke beslissing over vorderingen met betrekking tot de (uitgestelde) bruidsgave die nog hoger liggen. Een aflossing in termijnen is dan, bijvoorbeeld, mogelijk. De vordering van de vrouw voor het ‘surplus’ blijft evenwel opeisbaar vanaf het moment dat de man weer voldoende draagkracht of financiële ruimte heeft voor het aflossen van de bruidsgave.
Antwoord op vraag 4.
Vanuit het perspectief van het Iraanse personen- en familierecht blijven staatsburgers van Iran in beginsel steeds gebonden aan het Iraanse recht ook wanneer zij geen gewone verblijfplaats in Iran hebben en/of zich buiten Iran bevinden. (…)
Wij vermoeden (…) dat het Iraanse recht door de Iraanse autoriteiten zou worden toegepast in het kader van de afwikkeling van een bruidsgave in Iran in verband met een echtscheidingsprocedure aldaar óók als beide partijen in het buitenland woonachtig zijn.
Antwoord op vraag 5.
(…)
De eerste 110
Bahar azadigouden munten verschaffen het voordeel van wettelijke zekerheid (in verband met een dreigende detentiestraf indien deze hoeveelheid niet wordt voldaan), maar dit betekent niet dat de echtgenoot gekweten wordt van zijn verplichting om het ‘surplus’ te voldoen. De bruidsgave betreft geen (enkel) symbolische rechtshandeling binnen het Iraanse rechtssysteem maar komt overeen met breed gedragen maatschappelijke opvattingen en gebruiken in Iran.
Er bestaat, voor zover bekend, binnen de Iraanse rechtsorde geen algemeen rechtsbeginsel of correctiemechanisme analoog aan de ‘redelijkheid en billijkheid’ op grond waarvan de bruidsgave kan worden herijkt of aangepast vanwege de financiële situatie van de man; termijnaflossingen zijn wel mogelijk. (…)”
2.3.
De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen kunnen instemmen met de bevindingen van het IJI. Zij hebben daartegen geen bezwaren geuit en [eiseres] haakt aan bij die bevindingen in haar conclusie na deskundigenbericht. De rechtbank ziet evenmin (ambtshalve) zwaarwegende bezwaren die maken dat het rapport opzij zou moeten worden gezet. De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusies van het IJI daarom over.
2.4.
[gedaagde] betoogt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, omdat die vorderingen reeds onderwerp zijn van de echtscheidingsprocedure in Iran. Een beslissing van de Nederlandse rechter over de bruidsgave zal in Iran niet worden erkend, aldus [gedaagde] . De rechtbank heeft [gedaagde] eerder in deze procedure in de gelegenheid gesteld met stukken te onderbouwen dat de bruidsgave onderwerp van geschil is in de Iraanse echtscheidingsprocedure. Bij gebreke van stukken uit die procedure is de rechtbank toen voorbij gegaan aan het verweer dat de Nederlandse rechter geen oordeel kan geven over de vorderingen van [eiseres] , omdat de Iraanse rechter daarover zal beslissen (r.o. 4.5 van het tussenvonnis van 3 oktober 2018). [gedaagde] heeft ná het rapport van het IJI een brief in het geding gebracht van zijn advocaat in Iran waaruit volgt, aldus [gedaagde] , dat de rechter in Iran zal beslissen over de hoogte en de wijze waarop de 110
Bahar Azadigoudstukken door [gedaagde] zullen moeten worden afgelost. [gedaagde] heeft echter (wederom) geen stukken ingediend van het Iraanse gerecht dat oordeelt over de echtscheiding. De brief van de advocaat van [gedaagde] is ook niet meer dan een beschrijving van het Iraanse recht over (de betaling van) de bruidsgave. In die brief wordt niet concreet ingegaan op de procedure tussen partijen; welke vorderingen daar zijn ingediend en bijvoorbeeld over hetgeen al is besproken ter terechtzitting. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de Iraanse rechter een oordeel zal geven over de bruidsgave.
2.5.
Zoals uit het rapport van het IJI volgt, bestaat er naar Iraans recht geen mogelijkheid om de hoogte van de bruidsgave te herijken of te corrigeren. Wel kan blijkens het IJI-rapport de hoogte worden aangepast indien de vrouw vrijwillig afstand doet van de bruidsgave. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank kan daarom de hoogte van de bruidsgave niet naar beneden bijstellen.
Uit het rapport volgt dat, vanaf 110
Bahar Azadigoudstukken (ongeveer € 30.000), de draagkracht van de man een rol kan spelen. Ten aanzien van het ‘surplus’ (boven 110 goudstukken) is naar het Iraanse recht een juridische procedure verplicht en in die procedure kan rekening worden gehouden met het vermogen van de man en met zijn draagkracht. Het meerdere kan zo nodig worden voldaan in termijnen. Verder maakt de rechtbank uit het IJI-rapport op dat de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave niet vervalt. Zij kan deze opeisen wanneer de financiële situatie van de man betaling weer toelaat.
2.6.
De rechtbank zal gezien het voorgaande bij eindvonnis bepalen dat [gedaagde] in ieder geval 110
Bahar Azadigouden munten dient te voldoen aan [eiseres] en, indien hij niet voldoet aan die veroordeling, een bedrag van € 30.000. Zoals uit het IJI-rapport volgt, is de man dat bedrag verschuldigd ongeacht zijn persoonlijke financiële situatie.
2.7.
Gezien de conclusies van het rapport kan worden geprocedeerd over het meerdere waarbij de rechter rekening kan houden met de draagkracht en het vermogen van de man. Een betalingsregeling behoort tot de mogelijkheden. De rechtbank beschikt nu niet over voldoende concrete gegevens om te kunnen oordelen over een mogelijke betalingsregeling voor het ‘surplus’. [gedaagde] heeft weliswaar betoogd dat hij het gevorderde bedrag niet kan voldoen, maar hij heeft geen inzicht gegeven in zijn draagkracht en in de hoogte van zijn vermogen. Nu zijn draagkracht en vermogen naar het toepasselijke Iraanse recht kennelijk wel van invloed kunnen zijn op de betaling van het meerdere boven 110 goudstukken - en in dit geval de vordering vele malen hoger is dan 110 goudstukken - zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om alsnog inzicht te geven in zijn draagkracht en in zijn vermogenspositie. Ook dient [gedaagde] aan de hand daarvan een concreet voorstel te doen voor de aflossing van het restant van de bruidsgave in termijnen. [eiseres] mag daarop vervolgens bij akte reageren, waarna de rechtbank een beslissing zal nemen.
2.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in afwachting van de nadere aktewisseling aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 september 2019voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 2.7, waarna [eiseres] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH