ECLI:NL:RBAMS:2019:6563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1408
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderopvangtoeslag en de rol van vermogen in de berekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder uit Amsterdam, en de Belastingdienst Toeslagen over de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Eiseres ontving kinderopvangtoeslag voor haar kind, maar was het niet eens met de definitieve vaststelling van de toeslag over de jaren 2016 en 2017. De Belastingdienst had de toeslag vastgesteld op respectievelijk € 3.642,- en € 7.899,-, wat resulteerde in terugbetalingen van € 1.086,- en € 1.589,-. Eiseres stelde dat bij de berekening van de toeslag haar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen had moeten worden, in plaats van haar verzamelinkomen. Ze betwistte ook dat het vermogen, zoals vermeld in box 2 en box 3 van de belastingwetgeving, meegeteld mocht worden bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres vond de informatie op de website van de Belastingdienst misleidend, omdat daar niet duidelijk werd gemaakt dat vermogen meetelt bij de berekening van de toeslag.

De rechtbank oordeelde dat de juridische grondslag voor de besluiten van de Belastingdienst correct was. De rechtbank bevestigde dat bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag het toetsingsinkomen, dat ook het vermogen omvat, bepalend is. De rechtbank erkende dat er onduidelijkheden waren in de communicatie van de Belastingdienst, maar concludeerde dat de besluiten juridisch juist waren en dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van eiseres mocht herzien en gedeeltelijk mocht terugvorderen. Eiseres' beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/1408, 19/1412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6september 2019 in de zaken tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: H.J.M. Sterenborg),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: J. Scheurwater).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres over het jaar 2017 definitief vastgesteld op € 7.899,-.
Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres over het jaar 2016 definitief vastgesteld op € 3.642,-.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 januari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2019.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt kinderopvangtoeslag voor haar [kind] . Bij de primaire besluiten heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2016 definitief vastgesteld op € 3.642,- en de kinderopvangtoeslag over 2017 op een bedrag van €7.899,-. Eiseres moet hierdoor over 2016 een bedrag van € 1.086,- terugbetalen en over 2017 een bedrag van € 1.589,-.
2. In bezwaar en beroep heeft eiseres aangevoerd dat bij de berekening van de kinderopvangtoeslag uitgegaan had moeten worden van haar inkomen uit werk en woning in plaats van haar verzamelinkomen. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte ook rekening gehouden met de reguliere voordelen uit box 2 en het voordeel uit sparen en beleggen uit box 3 bij de vaststelling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Noch in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) noch in de Wet kinderopvang wordt hier iets over gezegd. De proefberekening op de website van verweerder is volgens eiseres misleidend, omdat er ook niets over het meetellen van het vermogen wordt gezegd. Wat de opgelegde rentebedragen betreft, is eiseres van mening dat dat niet had gemogen. Eiseres dient haar aangifte inkomstenbelasting altijd op tijd in, zodat er geen enkele reden is om rente te berekenen. De Belastingdienst is zelf nalatig geweest door pas op 16 november 2018 een aanslag op te leggen. Het is niet redelijk dat eiseres daar nu rente over moet betalen.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het maken van een proefberekening inderdaad niets wordt gevraagd over box 2 en/of box 3, maar dat een proefberekening slechts een indicatie is waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Voor wat betreft het begrip inkomensgegevens verwijst verweerder naar artikel 2, eerste lid, onder o, van de Awir en artikel 21, onderdeel e, van de algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Dat laatste artikel is de grondslag voor het vastleggen van de inkomensgegevens. Wat het toetsingsinkomen is, is dus geregeld in de AWR en niet in de Awir. Tenslotte heeft verweerder aangevoerd dat over bedragen die moeten worden terugbetaald rente moet worden betaald.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de juridische grondslag waarop de bestreden besluiten zijn gebaseerd juist zijn. Bij het definitief vaststellen van een toeslag, zoals kinderopvangtoeslag, baseert verweerder zich op het toetsingsinkomen. In de artikelen 8 en 2 van de Awir staat de verwijzing naar het inkomensgegeven uit de AWR. Het begrip inkomensgegeven is een algemeen begrip dat wordt gebruikt voor de toepassing van diverse wetten die de belastingdienst toepast. De Awir is daar één van. Dit is de reden dat in de specifieke wetten, zoals de Awir, de uitleg van dit begrip niet meer is opgenomen. Het klopt dan ook dat verweerder bij het bepalen van het toetsingsinkomen van eiseres is uitgegaan van de inkomensgegevens zoals die in de Basisregistratie inkomen zijn vastgelegd. Hiertoe behoort ook het vermogen.
5. Bij eiseres bestaat onduidelijkheid over de vraag of het vermogen alleen bij de aanspraak op kinderopvangtoeslag mag worden meegerekend of ook bij de vaststelling van de hoogte daarvan. De gemachtigde van verweerder heeft hier op zitting uitleg over gegeven. Het uitgangspunt van de wet is dat iedereen in principe recht heeft op kinderopvangtoeslag, dus een aanspraak hierop kan maken. Hoe hoog die kinderopvangtoeslag wordt, hangt uiteindelijk af van het totaalplaatje van iemands financiële middelen, zijn inkomen en vermogen. Dat betekent dat het vermogen geen rol speelt bij de vraag of iemand in principe voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt. Bij de vraag hoe hoog die kinderopvangtoeslag is, wordt het vermogen echter wel meegerekend. De door eiseres overgelegde kopie uit de Kluwer belastinggids ziet naar het oordeel van de rechtbank dan ook op de aanspraak en niet op de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag.
6. Dat betekent dat het bestreden besluit juridisch juist is en verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres mocht herzien en gedeeltelijk mocht terugvorderen. De rechtbank is het echter wel met eiseres eens dat de site van verweerder niet uitblinkt in duidelijkheid. Zeker waar het specifieke belastingtechnische termen betreft waar de gemiddelde burger niet dagelijks mee te maken heeft, valt het aan te bevelen om hierin meer duidelijkheid te scheppen. Het zou verweerder dan ook sieren om de inlichtingen die op de site worden gegeven te verbeteren en met name bij de proefberekening een korte vraag of waarschuwing toe te voegen, zoals:
Let op: bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag wordt ook rekening gehouden met de hoogte van uw vermogen.
7. Ook ten aanzien van de rente die aan eiseres is doorberekend, is de rechtbank van oordeel dat dit op een correcte juridische grondslag berust. In artikel 27 van de Awir is dwingend bepaald dat over terug te vorderen bedragen rente in rekening wordt gebracht. De vraag of iemand tijdig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, speelt daarbij geen rol. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
8. Uit het voorgaande volgt dat er zeker onduidelijkheden zitten in de werkwijze van verweerder, maar dat daarmee nog niet kan worden gezegd dat de genomen besluiten onjuist zijn. De bestreden besluiten zijn op juiste gronden genomen. Het beroep van eiseres moet daarom ongegrond worden verklaard. Voor terugbetaling van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.