ECLI:NL:RBAMS:2019:6618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
13/752114-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 maart 2019 en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, die aan de opgeëiste persoon was opgelegd door het District Court in Poznań. De opgeëiste persoon, geboren in 1959, heeft de Poolse nationaliteit en was aanwezig bij de zitting, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante documenten van het EAB beoordeeld. De verdediging betoogde dat de stukken ongenoegzaam waren, omdat niet duidelijk was waarom de voorwaardelijke straf was omgezet in een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank oordeelde echter dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, aangezien de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting waar de voorwaardelijke straf werd opgelegd. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en heeft de overlevering toegestaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752114-18
RK nummer: 19/1522
Datum uitspraak: 29 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2018 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań of 19 January 2011 (reference number III K 1016/10) sentencing [opgeëiste persoon] to 1 year’s imprisonment conditionally suspended for 7 years’ probation. Pursuant to the decision of the District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań of 6 May 2016 (reference number III Ko 558/16) the execution of the above-mentioned custodial sentence was activated.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
(…)
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Regional Court in Poznańbij brief van 24 mei 2019 onder meer het volgende medegedeeld:
In reply to your inquiry of 16 May 2019 concerning [opgeëiste persoon] , DOB [geboortedag] 1959, we would like to inform you that in case conducted before the District Court for Poznań – Stare Miasto, reference number III K 1016/10, the judgment was passed at the trial at which the aforesaid person originally appeared in person. There was a break in session and mr. [opgeëiste persoon] was notified that the judgment would be announced later the same day, at 14:40. After the break he did not appear and was not present at the announcement of the judgment.
3.1.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de stukken ongenoegzaam zijn, nu niet uit het EAB blijkt om welke reden de voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is. Blijkens het EAB – en de aanvullende informatie – is de opgeëiste persoon op de terechtzitting aanwezig geweest waar de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) heeft in een uitspraak van 22 december 2017 C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026, Ardic) bepaald dat beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 6 lid 1 EVRM en evenmin onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ vallen, voor zover noch de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf is gewijzigd. Van een dergelijke wijziging van de aanvankelijk uitgesproken straf is in deze zaak niet gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
o
plichting;
en onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań, Polen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.