In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amerikaan en zijn Nederlandse vriend over de betaling voor werkzaamheden die de vriend in de tuin van de Amerikaan heeft verricht. De Amerikaan, aangeduid als [opposant], heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 5 februari 2019, waarin zijn vriend, aangeduid als [geopposeerde], in het gelijk was gesteld. De kern van het geschil draait om de vraag of er afspraken zijn gemaakt over de honorering van de werkzaamheden die [geopposeerde] heeft verricht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [geopposeerde] werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte afspraken over betaling. [geopposeerde] stelde dat er een Skype-gesprek had plaatsgevonden waarin afspraken waren gemaakt, maar de Amerikaan betwistte dit en er waren geen getuigen of opnames van het gesprek. De kantonrechter oordeelde dat de stellingen van [geopposeerde] onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen bewijs was geleverd voor de omvang van de werkzaamheden of de gemaakte afspraken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzet van [opposant] gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd en de vordering van [geopposeerde] afgewezen. Tevens werd [geopposeerde] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het doen gelden van vorderingen in civiele procedures, vooral wanneer het gaat om mondelinge afspraken zonder schriftelijke bevestiging.