ECLI:NL:RBAMS:2019:6814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1472
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot in mindering brengen van bijstandsuitkering op basis van geldleningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Ouderkerk aan de Amstel, en het College van Burgemeester en Wethouders van Ouder-Amstel. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij kasbetalingen van in totaal € 2.745,00 in mindering waren gebracht op zijn bijstandsuitkering. Dit besluit was genomen op 5 juli 2018 en het bezwaar van eiser was ongegrond verklaard op 1 februari 2019.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, betoogd dat de geldstortingen door zijn zoons niet als middelen aangemerkt konden worden, en dat er geen grond was om deze in mindering te brengen op zijn bijstandsuitkering. Eiser stelde dat de betalingen bedoeld waren voor huur, afbetaling van een auto en het aflossen van een schuld aan de bank. Verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verdedigde echter het standpunt dat de stortingen terecht in mindering waren gebracht, ongeacht of de betalingen aan eiser of direct aan de schuldeiser waren gedaan.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet geldstortingen als middelen aangemerkt moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de geldleningen, die eiser ontving, als inkomen van de bijstandontvanger moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1472

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Ouderkerk aan de Amstel, eiser

(gemachtigde: mr. H.J.G. Heijen),
en

Het College van Burgemeester en Wethouders van Ouder-Amstel, verweerder

(gemachtigde: S. Dharampal)

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder kasbetalingen van in totaal € 2.745,00 in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van eiser. Bij besluit van
1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser voert aan dat de geldstortingen door zijn zoons, in totaal € 2.745,00, niet aan te merken zijn als middelen zodat geen grond bestond om deze in mindering te brengen op de bijstandsuitkering. De betalingen waren bedoeld voor het betalen van de huur, het afbetalen van een auto en aflossen van een schuld aan de bank. Verweerder neemt een te rigide standpunt in.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stortingen op goede grond in mindering zijn gebracht op de uitkering. Verweerder licht ter zitting toe dat het niet van belang is of de stortingen aan eiser zijn overgemaakt of direct zouden zijn betaald aan de schuldeiser. De bijstand is een laatste vangnet en is niet bedoeld om schulden af te lossen.
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet volgt dat geldstortingen als middel aangemerkt moeten worden. Het betreft hier periodieke betalingen aan eiser. Eiser kon vrijelijk beschikken over de geldbetalingen door derden die naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandontvanger moeten worden aangemerkt. De uitzonderingssituatie, zoals bijvoorbeeld vermeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3188, doet zich niet voor. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser wel enig inkomen genoot, de geldlening onbestreden was bedoeld ter aflossing van een schuld en niet was bedoeld voor levensonderhoud en dat de afspraak dat het om een lening gaat niet bij de betaling maar achteraf is gemaakt.
6. De beroepsgronden slagen niet.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier, op 29 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.