ECLI:NL:RBAMS:2019:6863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
C/13/662172 / HA RK 19-61
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de vereffening van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en benoeming van een vereffenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2019 een beschikking gegeven inzake de heropening van de vereffening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster sub 1]. De verzoekster, een boekhoudbedrijf, heeft verzocht om de vereffening te heropenen en een vereffenaar te benoemen, omdat zij meent dat er nog baten aanwezig zijn die niet zijn verrekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster als schuldeiser kan worden aangemerkt op basis van een eerder vonnis van 24 april 2015, waarin [verweerster sub 1] is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de verzoekster. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er nog baten aanwezig zijn, ondanks het verweer van [verweerster sub 1] dat er geen zicht is op enige bate. De rechtbank heeft de vereffening heropend en de heer [vereffenaar] benoemd als vereffenaar. Tevens is [verweerster sub 1] veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn begroot op EUR 2.022,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/662172 / HA RK 19-61
Beschikking van 19 september 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. C.H.C. Houben te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 1] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. M.C.M. van Ruitenbeek-Kossen te Haarlem,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende.
Partijen zullen hierna [verzoekster] , [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 18 februari 2019;
  • de beschikking van 2 mei 2019, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 15 juli 2019, met de daarin genoemde stukken, waarbij de rechtbank opmerkt dat in het proces-verbaal [verweerster sub 2] ten onrechte als verweerder is aangemerkt. Uit de door mr. Van Ruitenbeek-Kossen gevoerde correspondentie en het door haar ingediende verweerschrift blijkt dat zij zich slechts als advocaat voor [verweerster sub 1] heeft gesteld.
1.2. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen meegedeeld uiterlijk 1 augustus 2019 de rechtbank te berichten of zij een schikking hebben bereikt, dan wel een beschikking wensen. Op 1 augustus 2019 is het bericht binnengekomen dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en een beschikking vragen.
1.3. De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] exploiteert een boekhoudbedrijf dat onder meer administratieve, fiscale en juridische diensten verleent. [verweerster sub 1] was een onderneming die zich bezighield met het verlenen van diensten op het gebied van entertainment en muziekproductie, van waaruit [verweerster sub 2] , beter bekend als [verweerster sub 2] , werkzaamheden als artiest verrichtte. [verweerster sub 2] was enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster sub 1] .
2.2.
[verweerster sub 1] is op 24 april 2015 bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank veroordeeld tot het betalen van een bedrag van in totaal EUR 10.586,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van EUR 8.158,15 vanaf 19 november 2014 tot de dag der algehele voldoening, ter zake van onder meer achterstallige facturen betreffende door [verzoekster] verrichte boekhoudwerkzaamheden voor [verweerster sub 1] . Incassopogingen van [verzoekster] nadien hebben er niet toe geleid dat [verweerster sub 1] tot betaling is overgegaan.
2.3.
[verweerster sub 1] heeft haar jaarrekeningen over de jaren 2010 tot en met 2012 bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) gedeponeerd. In de jaarrekening 2012 wordt melding gemaakt van een rekening-courantvordering op [verweerster sub 2] van EUR 18.984,--, een lening aan [verweerster sub 2] van EUR 65.000,-- en een algemene reserve van EUR 127.494,--.
2.4.
[verweerster sub 2] heeft op 21 juli 2016 een ‘17a-formulier’ ingediend bij de KvK om [verweerster sub 1] per 1 juli 2016 te ontbinden, waarbij hij heeft aangegeven dat er geen baten meer aanwezig waren, dat [verweerster sub 2] de bewaarder van boeken en bescheiden van [verweerster sub 1] was en dat het bestuur (lees: [verweerster sub 2] ) als vereffenaar optrad. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de KvK is [verweerster sub 1] per 21 juli 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.
2.5.
Volgens een brief van fiscaal adviseur [verzoekster] van 23 augustus 2016 aan de directie van [verweerster sub 1] is de jaarrekening 2016 van [verweerster sub 1] samengesteld op basis van de door de directie verstrekte gegevens en berust de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van die gegevens en voor de daarop gebaseerde jaarrekening bij de directie van [verweerster sub 1] . Volgens de desbetreffende jaarrekening waren er geen vermogensbestanddelen in [verweerster sub 1] meer aanwezig.
2.6.
Volgens een uittreksel van het handelsregister van de KvK is op 27 oktober 2017 de jaarrekening 2016 van [verweerster sub 1] gedeponeerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt tot heropening van de vereffening van het vermogen van [verweerster sub 1] en benoeming van de heer [vereffenaar] , werkzaam bij [bedrijf] ., als vereffenaar als bedoeld in artikel 2:23c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [verzoekster] verzoekt voorts dat de rechtbank bepaalt dat de kosten van de vereffenaar en overige kosten van de vereffening voor rekening van [verweerster sub 1] komen en [verweerster sub 1] veroordeelt in de proceskosten.
3.2. &
[verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij uit hoofde van het vonnis van 24 april 2015 een vordering op [verweerster sub 1] heeft en dat het niet juist is dat [verweerster sub 1] ten tijde van haar ontbinding geen baten meer had. Daartoe voert [verzoekster] aan dat uit de jaarrekening 2012 van [verweerster sub 1] volgt dat er baten aanwezig waren (zie onder 2.3). Bij de door [verweerster sub 1] overgelegde jaarrekening 2016, waaruit volgt dat er ten tijde van de ontbinding geen vermogensbestanddelen meer in [verweerster sub 1] zaten, plaatst zij de nodige vraagtekens. Nu de jaarstukken over de jaren 2013 tot en met 2015 van [verweerster sub 1] ontbreken, is niet meer te achterhalen hoe deze baten uit [verweerster sub 1] zijn verdwenen. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat op het moment van de ontbinding nog meer dan genoeg baten in de onderneming zaten, maar dat deze door creatief boekhouden niet meer in de jaarstukken van 2016 zijn terug te vinden. De activiteiten van [verweerster sub 1] zijn overgeheveld naar twee andere vennootschappen van [verweerster sub 2] , maar onduidelijk is gebleven hoe de vordering op [verweerster sub 2] en de reserve is verdwenen en hoe uiteindelijk op de bedragen in de jaarrekening 2016 is gekomen, aldus steeds [verzoekster] .
3.3.
[verweerster sub 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] , althans tot afwijzing van het verzochte.
3.4.
Op de stellingen van [verzoekster] en [verweerster sub 1] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 2:23c lid 1 BW kan de rechtbank, indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. Dat geldt ook wanneer, zoals in dit geval, voordien geen formele vereffening in de zin van artikel 2:23 e.v. BW heeft plaatsgevonden omdat er ten tijde van de ontbinding geen bekende baten waren. De heropening leidt ertoe dat de rechtspersoon weer herleeft voor zover dit voor de vereffening nodig is. Uit de tekst van artikel 2:23c lid 1 BW volgt dat het enkele feit dat zich een schuldeiser meldt, voldoende is om tot heropening over te gaan. Indien er echter geen baten zijn, is dit zinloos. In dat geval zal belang bij heropening in het algemeen ontbreken. Een verzoeker zal daarom steeds aannemelijk moeten maken dat er nog een bate aanwezig is. Daarbij geldt volgens vaste jurisprudentie dat de rechter terughoudend dient te toetsen, hetgeen betekent dat aan dit aannemelijk maken geen hoge eisen mogen worden gesteld en dat de aanwezigheid van een bate snel mag worden aangenomen. De gedachte hierachter is dat een partij zoveel mogelijk de gelegenheid moet hebben door hem gepretendeerde rechten geldend te maken (HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366 en HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727). In gevallen van ontbinding van een vennootschap als hier aan de orde (in de praktijk ook wel aangeduid als ‘turboliquidatie’) dient daarbij bovendien te worden bedacht dat het hele traject zich vrijwel volledig buiten het zicht van de schuldeisers heeft afgespeeld.
4.2.
Vast staat dat [verzoekster] op grond van het onder 2.2 aangehaalde vonnis, dat inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, als schuldeiser van [verweerster sub 1] kan worden aangemerkt, zodat in die zin aan de in artikel 2:23c lid 1 BW vermelde eis voor heropening van de vereffening is voldaan. De stellingen van [verweerster sub 1] omtrent de (onrechtmatige) wijze van declareren van [verzoekster] en het achterhouden van stukken, doen – wat hier verder ook van zij – hieraan geen afbreuk. Niet valt in te zien dat [verzoekster] misbruik maakt van deze procedure om haar vordering alsnog betaald te krijgen.
4.3.
[verweerster sub 1] voert verder aan dat geen sprake is van (zicht op) enige bate, zodat (ook) om die reden het verzoek dient te worden afgewezen. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerster sub 1] volgens de jaarrekening 2012 beschikte over baten, te weten een rekening-courantvordering op [verweerster sub 2] van
EUR 18.984,--, een vordering uit hoofde van een lening aan [verweerster sub 2] van EUR 65.000,-- en een algemene reserve van EUR 127.494,--. Vast staat verder dat de jaarstukken 2013-2015 van [verweerster sub 1] niet bij de KvK zijn gedeponeerd en dat [verweerster sub 1] ook anderszins geen enkel inzicht heeft geboden in de financiën van [verweerster sub 1] gedurende die periode. Verder is niet in geschil dat op de door haar overgelegde jaarrekening 2016 geen controle is toegepast en dat deze slechts is samengesteld op basis van de door de directie van [verweerster sub 1] verstrekte gegevens.
4.5.
Tegen die achtergrond wordt aan het verweer van [verweerster sub 1] , dat de jaarrekening 2012 op geen enkele wijze het beeld van [verweerster sub 1] bij ontbinding en vereffening in 2016 kan vertegenwoordigen en dat daarvoor aansluiting dient te worden gezocht bij de jaarrekening 2016, voorbij gegaan. Zoals [verzoekster] terecht betoogt, is de financiële verantwoording in 2016 uiterst beknopt en slechts van een samenstellingsverklaring voorzien. Bovendien blijft met het ontbreken van een financiële verantwoording over de jaren 2013-2015 onduidelijk hoe de in 2012 in [verweerster sub 1] aanwezige baten zijn verdwenen. [verweerster sub 1] heeft hier niet meer tegenover gesteld dan dat sprake was van een terugloop van de omzet van [verweerster sub 1] , er in een periode van zes jaar veel kan gebeuren, dat [verweerster sub 2] de rekening-courant en schuld kan hebben afgelost, en dat alle negatieve resultaten ten laste van de algemene reserve zijn gekomen, waardoor die post is afgenomen. Een concrete onderbouwing van deze stellingen is echter uitgebleven.
4.6.
Daarbij komt dat [verzoekster] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [verweerster sub 1] haar activiteiten naar andere bv’s van [verweerster sub 2] heeft overgeheveld en dat door de overdracht van zowel de inkomsten als kosten van [verweerster sub 1] naar deze vennootschappen de omzet van [verweerster sub 1] in 2012 terugliep. Dat neemt, aldus [verzoekster] , niet weg dat ook de kosten voor [verweerster sub 1] daarmee wegvielen, zodat nog niet verklaard is waar de reserve van [verweerster sub 1] is gebleven. Volgens [verzoekster] laat de terugloop van de algemene reserve zich onder de genoemde omstandigheden slechts verklaren door een uitdeling aan de aandeelhouder. [verweerster sub 1] heeft daartegen slechts ingebracht dat de activiteiten van [verweerster sub 1] geleidelijk naar de andere vennootschappen van [verweerster sub 2] kunnen zijn overgeheveld en dat een dividenduitkering niet heeft plaatsgevonden. Ook hier ontbreekt evenwel een onderbouwing, waardoor onopgehelderd is gebleven wat er met de in 2012 aanwezige baten is gebeurd.
4.7.
Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft [verzoekster] het bestaan van enige bate voldoende aannemelijk gemaakt. Het belang van [verzoekster] bij haar verzoek, waarbij bij openheid van zaken over de omvang, de samenstelling en het verloop van het vermogen van [verweerster sub 1] in de aanloop naar de ontbinding kan worden verkregen, is daarmee gegeven.
4.8.
Aan het subsidiair gedane beroep op verrekening van de vordering van [verzoekster] met een vordering tot schadevergoeding van [verweerster sub 1] gaat de rechtbank voorbij. Daargelaten dat de gestelde vordering tot schadevergoeding niet concreet is onderbouwd, doet deze geen afbreuk aan het bestaan van de vordering van [verzoekster] en daarmee ook niet aan de toewijsbaarheid van het verzoek.
4.9.
Voor bewijslevering, zoals aangeboden door [verweerster sub 1] , bestaat in dit kader geen aanleiding. Bij de vereffening kunnen de stellingen van [verweerster sub 1] omtrent het verloop van haar financiën en het bestaan van een verrekenbare tegenvordering nader worden onderzocht.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande genoegzaam blijkt van de noodzaak de vereffening te heropenen. Tevens is gebleken van de noodzaak van de benoeming van een vereffenaar. De rechtbank zal de vereffening dan ook heropenen en een vereffenaar benoemen. Gelet op de grondslag van het verzoek van [verzoekster] en het ontbreken van een sluitende financiële administratie, die door [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] had moeten worden opgesteld, wordt het (meer subsidiaire) verzoek van [verweerster sub 1] om [verweerster sub 2] als vereffenaar aan te stellen, afgewezen. De in het verzoekschrift voorgestelde vereffenaar, de heer [vereffenaar] , heeft zich bij verklaring van 13 maart 2019 bereid verklaard als vereffenaar op te treden en zal als zodanig worden benoemd. De rechtbank acht hem afdoende bekwaam om tot een zorgvuldige vereffening over te gaan. Het door [verweerster sub 1] aangevoerde bezwaar geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. De griffier heeft met de heer [vereffenaar] telefonisch contact gelegd. Hij heeft verklaard vrij te staan om als vereffenaar te worden benoemd en toegelicht dat de advocaat van [verzoekster] met hem contact heeft gehad om te verifiëren of er voor hem een beletsel was om in deze zaak op te treden als vereffenaar. De inhoud van de overgelegde bereidverklaring en dit contact kunnen, objectief beschouwd, geen twijfel aan de onpartijdigheid van de heer [vereffenaar] rechtvaardigen.
4.11.
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. [verweerster sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht EUR 639,00
- salaris advocaat
EUR 1.383,00(2 punten × tarief EUR 543,00)
totaal EUR 2.022,00
De nakosten worden ambtshalve begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
4.12.
De rechtbank ziet aanleiding om de beschikking ten aanzien van de proceskosten op de voet van artikel 288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.13.
Aangezien de advocaat van [verweerster sub 1] een afschrift van deze beschikking ontvangt, is [verzoekster] niet gehouden [verweerster sub 1] op de voet van artikel 190 Rv een afschrift daarvan te zenden.
4.14.
De rechtbank zal een afschrift van deze beschikking aan de vereffenaar toesturen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
heropent de vereffening van het vermogen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster sub 1] B.V., laatstelijk gevestigd te Amsterdam,
5.2.
benoemt tot vereffenaar:
[vereffenaar]
werkzaam bij [bedrijf] .,
[adres] ,
[postcode] [vestigingsplaats] ,
5.3.
veroordeelt [verweerster sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op EUR 2.022,00;
5.4.
veroordeelt [verweerster sub 1] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op EUR 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerster sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, rechter, mr. E.M. Rocha, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EMR