Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser sub 2],
1.De procedure
aan de zijde van eisers: [eiser sub 2] (met zijn echtgenote) en mr. De Vries;
aan de zijde van [gedaagde] : [jurist] (jurist in dienst van [gedaagde] ) en mr. Sandberg.
2.De feiten
€ 8.972,41 vanaf 4 maart 2005 tot aan de dag van voldoening en tot betaling van
€ 1.773,34 voor iedere maand die, of gedeelte daarvan dat zij vanaf 1 maart 2005 in het genot blijven van de bedrijfsruimte aan de [adres] . Daarnaast is er een voorwaardelijke ontruiming uitgesproken en zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] veroordeeld in de proceskosten.
29 maart 2005 in het geding gebracht, waarin hij eisers sommeert tot betaling van een bedrag van € 14.156,66 en waarbij hij het vonnis van 15 maart 2005 zowel naar het adres van de bedrijfsruimte aan de [adres] als naar het woonadres van [eiser sub 2] in [woonplaats] gestuurd zou hebben.
3.Het geschil
4.De beoordeling
‘moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het vonnis of (…) na het plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is’.
‘De eerste aanmaning heeft eisers voor het eerst bereikt op 4 juni 2019!’. Door de verzetprocedure op 29 juli 2019 aanhangig te maken zijn eisers in beide gevallen te laat. Volgens [eiser sub 2] is hij pas sinds 8 juli 2019 bekend met het vonnis. De brief van mr. Sandberg van 29 maart 2005 met het vonnis (2.5) heeft [eiser sub 2] nooit bereikt en de correspondentie in mei/juni 2019 in verband met zijn verzoek om de hypotheek over te sluiten is gevoerd tussen (de voormalig procureur van) mr. Sandberg en de notaris van zijn hypotheekbank. [eiser sub 2] heeft alleen contact met zijn tussenpersoon (de Hypotheker) gehad, niet met de notaris. De vermelding in de dagvaarding dat de eerste ontvangen aanmaning van 4 juni 2019 dateert is volgens [eiser sub 2] een verschrijving.
€ 9.760,81 terecht is geweest. [eiser sub 2] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat voor een eventuele huurachterstand niet hij maar [naam] had moeten worden aangesproken. In dit verband heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat de huurovereenkomst nooit van eisers is overgegaan op [naam] en eisers dus altijd huurder zijn gebleven. Het kan zo zijn dat [naam] op een goed moment het bedrijf van [eiser sub 2] heeft overgenomen en ook de huur is gaan betalen, maar van een indeplaatsstelling van de huurder is geen sprake geweest. [gedaagde] heeft zich destijds voor de huurachterstand dan ook terecht tot eisers gericht.