Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2016;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2016;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen ter griffie op 22 november 2017.
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kramer;
- de man, bijgestaan door mr. Douma.
- de brief d.d. 12 februari 2018 van de zijde van de vrouw;
- een F9-formulier d.d. 11 mei 2018 van de zijde van de vrouw;
- een F9-formulier d.d. 28 mei 2018 van de zijde van de man;
- een F9-formulier d.d. 1 juni 2018 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 8 juni 2018 van de zijde van de man;
- het aanvullend verweerschrift tevens houdende een aanvullend zelfstandig verzoek van de man, ingekomen ter griffie op 2 november 2018;
- een brief met bijlagen d.d. 2 november 2018 van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift op het aanvullend zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen ter griffie op 23 november 2018.
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kramer;
- de man, bijgestaan door mr. Douma.
2.De feiten
3.De beoordeling
‘benodigd heeft voor levensonderhoud, huishouding, kleding en verzorging, vakanties en ontspanning, € 24.000’. Daarnaast is van belang hetgeen in de notitie onder randnummer 5 is opgenomen. Hieruit blijkt onmiskenbaar dat het uitgangspunt voor de door de man te betalen alimentatie de behoefte van de vrouw leidend is. Dit volgt ook uit de berekeningen van de accountant. De man heeft hiernaar gehandeld door tot en met juni 2016 maandelijks aan de vrouw het geïndexeerde bedrag van € 2.491,08 aan de vrouw te voldoen. Weinig geloofwaardig is de stelling van de man dat hij zich niet bewust zou zijn geweest van de vermeende onjuistheid van het door hem betaalde alimentatiebedrag. Bovendien is de man opdrachtgever van zijn accountant. De vrouw heeft mogen afgaan op de juistheid van de door deze accountant jaarlijks in opdracht van de man gemaakte berekeningen. Volgens de vrouw heeft de man er bewust voor gekozen om ook nadat hij kennis heeft gekregen van de rekenfout de alimentatie conform de partijbedoeling, en dus met instandhouding van het bestedingsniveau van de vrouw te blijven voldoen.
€ 9.000,- per jaar aan de vrouw zou moeten betalen, dan zou hij het convenant niet hebben ondertekend en dan zou de man ook niet de beperkte gemeenschap hebben gecreëerd waardoor de vrouw een vermogen van € 600.000,- verkreeg. Anders dan de vrouw stelt, is niet de behoefte van de vrouw leidend. Het gaat om de bedragen die de man aan de vrouw betaalt. De vrouw was steeds vrij om inkomen te hebben. Indien de behoefte leidend zou zijn geweest, dan zou ook steeds gekeken moeten worden naar het inkomen van de vrouw én in het voorkomende geval de mogelijkheden van de vrouw om (meer) inkomen te verwerven. De man stelt voorts dat in bijlage 5 van de notitie, die vanaf 2014 geldt, onder andere een door de man te betalen alimentatie staat van € 9.000,- per jaar. Hoewel de man gerechtigd was om dat bedrag vanaf 2014 aan de vrouw te betalen, heeft de man onverplicht per abuis tot en met juni 2016 hogere bedragen per maand betaald. Daar de man deze bedragen steeds heeft betaald, heeft de vrouw naar de mening van de man geen belang bij toewijzing van haar verzoek. De man is zich er sinds kort van bewust dat hij in de periode van juni 2014 tot en met juni 2016 meer heeft betaald dan waartoe hij was gehouden. In de gevallen waarin de man meer betaalde dan de overeengekomen bedragen, kan dat slechts als een onverschuldigde betaling worden gezien, doch niet als een erkenning van het een dan wel het ander.
€ 9.000,- per jaar te betalen. De vrouw is echter van mening dat dit bedrag (geïndexeerd tot 2016)
€ 2.491,08 per maand dient te zijn. Haar bestedingsniveau was blijkens de notitie leidend en de accountant heeft een rekenfout gemaakt. Het pensioen van [pensioenfonds] ., wat voorheen betaald werd door [voorheen pensioenfonds] ., bestond uit een tijdelijk overbruggingspensioen van 1 september 2006 tot 1 september 2011 van € 8.409,- per jaar en een levenslang ouderdomspensioen van € 4.038,- per jaar. In Bijlage 5 is bij ‘ontvangsten’ de pensioenuitkering opgenomen voor een bedrag van € 12.447,- per jaar, terwijl er vanaf 2011 maar een bedrag van € 4.038,- per jaar wordt uitgekeerd aan de vrouw, hetgeen blijkens Bijlage 2 bij de notitie overigens al duidelijk was ten tijde van het opstellen van de notitie en de berekeningen, zo constateert de rechtbank. De letterlijke bewoordingen van het convenant en de notitie zijn dus voor tweeërlei lezing vatbaar en bieden onvoldoende duidelijkheid bij de uitleg van de bepalingen. Het komt derhalve aan op de zin die partijen aan hetgeen is overeengekomen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. Hoge Raad 13 maart 1981,
NJ1981/635). De rechtbank zal daar in het hiernavolgende op ingaan.
‘alimentatie nodig van € 52.500’. Van dit ‘startbedrag’ van € 52.500,- worden vervolgens in de berekeningen de aanvullende inkomsten afgetrokken. Zo wordt de alimentatie per september 2006 verminderd van € 52.500,- naar € 40.000,-, omdat [pensioenfonds] . vanaf dat moment ouderdomspensioen uitkeert van € 12.447 per jaar (€ 52.500 – € 12.447 ≈
Gedurende de gehele periode waarin de alimentatie wordt betaald, blijft het netto inkomen steeds gelijk aan het begrote bestedingsniveau’.
€ 2.476,- per maand over. De rechtbank beschikt niet over de berekening van de accountant per april 2014. Echter, uit het e-mailbericht van de man van 28 april 2014 blijkt dat hij zich voor wat betreft de hoogte van de bijdrage baseert op de berekening van de accountant.
€ 2.476,- per maand bedraagt en per 2016 € 2.488,08 per maand. De rechtbank merkt hierbij op dat de vrouw uitgaat van een bedrag € 2.491,08 per maand. De man heeft dit bedrag slechts eenmalig overgemaakt, omdat hij eind december 2015 € 3,08 te weinig had overgemaakt. Blijkens de berekening van de accountant is de bijdrage € 2.488,08 per maand. De rechtbank zal de verzochte verklaring voor recht als na te melden toewijzen.
€ 2.488,08.