In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leverancier van vlees, aangeduid als [eiseres], en een restaurant, aangeduid als [gedaagden]. De leverancier vorderde betaling van openstaande facturen die door het restaurant zouden zijn voldaan aan een tussenpersoon, [naam]. De leverancier stelde dat het restaurant tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen, terwijl het restaurant aanvoerde dat de facturen contant aan de tussenpersoon waren betaald. De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder een dagvaarding, conclusies van antwoord, repliek en dupliek, en leidde tot een vonnis waarin de kantonrechter de vorderingen van de leverancier afwees. De rechter oordeelde dat het restaurant voldoende had aangetoond dat de betalingen aan de tussenpersoon waren gedaan en dat deze betalingen bevrijdend waren, ondanks dat de leverancier de betalingen niet had ontvangen. De leverancier werd veroordeeld in de proceskosten.