ECLI:NL:RBAMS:2019:6945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
7621107 CV EXPL 19-6591
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen door een restaurant aan een leverancier via een tussenpersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leverancier van vlees, aangeduid als [eiseres], en een restaurant, aangeduid als [gedaagden]. De leverancier vorderde betaling van openstaande facturen die door het restaurant zouden zijn voldaan aan een tussenpersoon, [naam]. De leverancier stelde dat het restaurant tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen, terwijl het restaurant aanvoerde dat de facturen contant aan de tussenpersoon waren betaald. De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder een dagvaarding, conclusies van antwoord, repliek en dupliek, en leidde tot een vonnis waarin de kantonrechter de vorderingen van de leverancier afwees. De rechter oordeelde dat het restaurant voldoende had aangetoond dat de betalingen aan de tussenpersoon waren gedaan en dat deze betalingen bevrijdend waren, ondanks dat de leverancier de betalingen niet had ontvangen. De leverancier werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 7621107 / CV EXPL 19-6591
Uitspraak: 20 september 2019
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde Van Arkel gerechtsdeurwaarders en incasso,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. B.J.C. Pleiter.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagden] (in enkelvoud). Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2019,
  • de conclusie van antwoord met één productie,
  • het tussenvonnis van 3 mei 2019, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming die zich richt op de verkoop en levering van vlees. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn beherend vennoot van [gedaagde sub 1] , een restaurant in Amsterdam.
2.2.
Van 20 mei 2017 tot en met 16 december 2017 kocht [gedaagden] vlees in bij [eiseres] door daarvoor bestellingen te plaatsen bij ene [naam] . [naam] gaf de bestellingen vervolgens door aan [eiseres] , waarna [eiseres] ervoor zorgde dat het bestelde vlees (met een witte bestelbus) bij [gedaagden] werd bezorgd. Betaling aan [eiseres] vond plaats door middel van rechtstreekse bankoverschrijvingen en door contante betaling van de facturen via [naam] .
2.3.
[eiseres] heeft voor leveringen die plaatsvonden in de periode van 3 oktober 2017 tot en met 16 december 2017 in totaal een bedrag van € 5.594,38 aan [gedaagden] in rekening gebracht. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende facturen (hierna: de facturen):
Factuurnummer
Factuurdatum
Factuurbedrag
17702924
9 oktober 2017
€ 1.041,96
17703075
24 oktober 2017
€ 1.239,37
17703146
28 oktober 2017
€ 759,75
17703278
7 november 2017
€ 50,92
17703263
7 november 2017
€ 910,27
17703415
18 november 2017
€ 328,96
17703495
25 november 2017
€ 353,86
17703558
30 november 2017
€ 491,95
17703643
9 december 2017
€ 68,39
17703731
16 december 2017
€ 456,36
17703201
6 november 2017
€ 107,41-
2.4.
Op 20 februari 2018 heeft [eiseres] telefonisch aan [gedaagde sub 3] verzocht om betaling van de facturen. Diezelfde dag heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] per Whatsapp het volgende bericht gestuurd (hierna: het Whatsappbericht):
“Graag ontvang ik van u het bewijs van betaling van de €2000,- die u aan onze medewerker heeft betaald. Groet [eiseres] ”.
2.5.
Naar aanleiding van een betaalverzoek dat DAS Incasso namens [eiseres] op 4 april 2018 aan [gedaagden] heeft verzonden, heeft [gedaagde sub 3] bij e-mail van 10 april 2018 aan DAS Incasso foto’s van de facturen toegestuurd, waarop met een handtekening en de naam ‘ [naam] ’ staat aangetekend dat de facturen in cash zijn betaald.
2.6.
In een e-mail van 7 augustus 2018 stuurt DAS Incasso aan [gedaagden] , voor zover hier relevant, het volgende bericht:
“(…)
Op 21 februari sprak relatie debiteur en deze zou hebben aangegeven € 2000,00 aan [naam] (vertegenwoordiger van meerdere restaurants in Amsterdam, deze persoon is niet in dienst van relatie!) te hebben voldaan en voorlopig de komende maanden niet te kunnen betalen. Betaalbewijzen van de betaling van € 2000,00 werden niet aangeleverd, ondanks meerdere verzoeken. Intussen werd door relatie geconstateerd dat [naam] het geld van debiteuren in eigen zak stook. Om die reden zijn relaties erop gewezen niet meer zaken met hem te doen, maar rechtstreeks te betalen. Nu komt debiteur plots met getekende betaalbewijzen van alle openstaande posten (in plaats van € 2000,00), welke zonder datum van betaling zijn opgemaakt door [naam] .
(…)”
2.7.
Bij brieven van 11 november 2018 en 22 november 2018 heeft DAS Incasso [gedaagden] nogmaals dringend verzocht om over te gaan tot betaling van de facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 6.387,04 (bestaande uit € 5.594,38 aan hoofdsom, € 137,94 aan wettelijke (handels-)rente en € 654,712 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke (handels-)rente over de hoofdsom vanaf 19 februari 2019 en met de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt – kort weergegeven – dat zij vlees heeft geleverd aan [gedaagden] en dat [gedaagden] de daarvoor in rekening gebrachte bedragen niet (volledig) heeft voldaan. [gedaagden] is om die reden tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot betaling en is gehouden de openstaande facturen alsnog aan [eiseres] te betalen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij de facturen contant aan [naam] (die volgens haar een medewerker van [eiseres] is) heeft betaald. Ter onderbouwing beroept zij zich op door haar overgelegde facturen, waarop staat aangetekend dat [naam] de betaling voor de afzonderlijke facturen in cash heeft ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de facturen zien op leveringen van [eiseres] die [gedaagden] heeft ontvangen. Evenmin staat tussen partijen de hoogte van de facturen ter discussie. De kern van deze zaak ziet op de vraag of [gedaagden] de facturen contant aan [naam] heeft voldaan en, zo ja, of zij daarmee ten opzichte van [eiseres] bevrijdend heeft betaald.
4.2.
Het verweer van [gedaagden] dat zij de facturen reeds contant heeft betaald, moet worden gekwalificeerd als een bevrijdend verweer. Dat betekent dat het op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de weg van [gedaagden] ligt om feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van haar stelling dat zij de facturen contant heeft betaald. Indien deze stelling voldoende is weersproken, dan dient [gedaagden] deze stelling ook te bewijzen. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.
[gedaagden] heeft haar stelling dat zij de facturen heeft betaald voldoende onderbouwd. Op de door [gedaagden] in het geding gebrachte facturen is aangetekend dat zij contant zijn betaald aan [naam] , waarbij door [naam] tevens een handtekening is geplaatst. [eiseres] heeft niet gemotiveerd betwist dat de woorden ‘Betaald cash [naam] ’ door [naam] op de facturen zijn genoteerd. Het staat dan vast dat de woorden die op de facturen zijn bijgeschreven inderdaad afkomstig zijn van [naam] . Daar komt bij dat [gedaagden] in het verleden vaker facturen van [eiseres] heeft voldaan door middel van een contante betaling aan [naam] . [eiseres] zelf heeft immers aangevoerd dat ze via [naam] contante betalingen van [gedaagden] heeft ontvangen ten bedrage van € 2.102,63 (voor andere facturen dan degene waarvan nu betaling wordt gevorderd).
4.4.
In het licht van hetgeen [gedaagden] heeft gesteld, heeft [eiseres] haar verweer dat [gedaagden] de facturen niet heeft betaald onvoldoende toegelicht. [eiseres] baseert haar standpunt in belangrijke mate op de door haar aangevoerde omstandigheid dat [gedaagde sub 3] in een telefoongesprek op 20 februari 2018 zou hebben verklaard alleen € 2.000,00 (via [naam] ) te hebben betaald en verder voorlopig geen betalingen te kunnen doen. [eiseres] wijst ter ondersteuning hiervan naar het Whatsappbericht waarin zij vervolgens vraagt om een betalingsbewijs van de € 2.000,00 die [gedaagden] zou hebben betaald aan een medewerker van [eiseres] . [gedaagden] bevestigt gedeeltelijk de lezing van [eiseres] , te weten in zoverre dat zij in het telefoongesprek inderdaad heeft verklaard zeer recentelijk
€ 2.000,00 aan [naam] te hebben betaald. Echter, volgens [gedaagden] heeft zij daar niet de mededeling aan toegevoegd dat zij niets meer kon betalen, en was zij verder niet in de veronderstelling dat er nog iets verschuldigd was. Het is mogelijk dat de betaling van
€ 2.000,00 ziet op (een gedeelte van) de gevorderde factuurbedragen van [eiseres] . Daaruit kan echter niet afgeleid worden dat [gedaagden] de rest van de facturen niet op een ander moment eveneens heeft voldaan, in welk geval het restant van het gefactureerde bedrag om die reden evenmin als niet betaald van haar gevorderd kan worden. Ook is mogelijk dat de gestelde betaling ziet op de door [eiseres] reeds ontvangen contante betalingen. En ook is mogelijk dat er helemaal geen betaling van € 2.000,00 is verricht. Echter, in geen van deze gevallen zegt de uitkomst – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – iets over in hoeverre de in deze zaak gevorderde factuurbedragen wel of niet zijn betaald. Gelet op de reeks door [naam] ondertekende facturen is dit verweer van [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders geconcludeerd worden dan dat [gedaagden] de facturen contant aan [naam] heeft betaald. De later gedane erkenning van [eiseres] dat [naam] ook contante betalingen van andere klanten ontving (maar deze evenmin heeft ontvangen omdat hij die betalingen in eigen zak zou hebben gestoken) bevestigt bovendien het beeld dat [gedaagden] de facturen wel degelijk contant aan [naam] heeft betaald.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagden] door betaling aan [naam] bevrijdend heeft betaald, aangezien vaststaat dat [eiseres] de betaling van [gedaagden] voor de facturen niet heeft ontvangen. Op grond van artikel 6:34 van het Burgerlijk Wetboek kan de schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, aan degene aan wie betaald moest worden tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. In dit geval heeft [gedaagden] dus bevrijdend betaald indien zij meende én mocht menen dat zij aan [naam] moest en/of mocht betalen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat aan dit criterium is voldaan. Niet in geschil is dat [gedaagden] gedurende een periode van meerdere maanden andere facturen (ten bedrage van € 2.102,63) contant heeft betaald aan [naam] , welke bedragen wel degelijk door [eiseres] zijn ontvangen. Ook het feit dat [gedaagden] vlees bestelde bij [naam] dat vervolgens door (een witte bestelbus namens) [eiseres] werd geleverd, samen met pakbonnen en facturen op naam van [eiseres] , draagt eraan bij dat [gedaagden] gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [naam] handelde als vertegenwoordiger namens [eiseres] . Dat niet alle door [gedaagden] aan [naam] betaalde bedragen uiteindelijk bij [eiseres] terecht zijn gekomen, dient daarom voor rekening te komen van [eiseres] . Op geen moment voorafgaand aan het telefoongesprek van 20 februari 2018 heeft [eiseres] aangegeven dat er niet (meer) aan [naam] bevrijdend kon worden betaald. Daarbij wordt opgemerkt dat de stelling van [eiseres] dat [naam] juist als vertegenwoordiger namens [gedaagden] handelde niet kan worden gevolgd, aangezien [eiseres] in het Whatsappbericht naderhand duidelijk sprak van ‘onze medewerker’, waarmee zij klaarblijkelijk [naam] heeft bedoeld.
4.7.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde (2 × tarief € 300,00). De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
4.8.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, te begroten op een bedrag van € 120,00, en te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.E.B. Nyman, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2019.
De griffier De kantonrechter