ECLI:NL:RBAMS:2019:7180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
13/669083-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde na eerdere disciplinaire maatregelen en gebrek aan passende huisvesting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan op de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de veroordeelde, geboren in 1986 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. A. Kiliç. De rechtbank heeft ook een deskundige en een begeleider van de veroordeelde gehoord. De vordering tot uitstel was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde in detentie meerdere disciplinaire maatregelen had gekregen en dat er geen passende woonruimte beschikbaar was voor zijn vrijlating.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zijn straf heeft uitgezeten, maar dat er geen garantie is voor een geschikte woonplek. De officier van justitie heeft verzocht om uitstel van de v.i. voor 90 dagen, terwijl de raadsman heeft gepleit voor onmiddellijke vrijlating. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel het wenselijk is dat de veroordeelde in een woonvoorziening terechtkomt, de omstandigheden voor uitstel niet aanwezig zijn. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de v.i. afgewezen, met het oog op de bescherming van de samenleving en het recidiverisico.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet kan worden toegewezen, gezien de veranderde omstandigheden en de bereidheid van de veroordeelde om mee te werken aan begeleiding na zijn vrijlating. De beslissing is genomen in het belang van de veroordeelde en de maatschappij.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000170-58
Parketnummer : 13/669083-17
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 15d, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna v.i.) van
[veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie van 7 februari 2019;
  • het reclasseringsadvies van 26 november 2018;
  • het v.i.-advies van 31 december 2018.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. A. Kiliç, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Tevens waren aanwezig: B. Janssen als deskundige (reclasseringswerker Jeugdzorg en Reclassering Leger des Heils), en [persoon] , begeleider van veroordeelde bij Amsta.

2.De voorwaardelijke invrijheidsstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 4 januari 2018, is aan de veroordeelde – onder meer – een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) zou veroordeelde op 7 december 2018 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Bij beslissing van deze rechtbank van 5 december 2018 is de v.i. uitgesteld voor de duur van 60 dagen.
Op grond daarvan zal veroordeelde thans op 6 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, tenzij de rechtbank beslist dat één van de situaties als bedoeld in artikel 15d, eerste lid Sr. zich voordoet.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat als is voldaan aan het bepaalde in artikel 15 Sr., een veroordeelde vervroegd in vrijheid (v.i.) wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 15d, eerste lid, Sr. kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
Ter zitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met dien verstande dat zij vordert de v.i. uit te stellen voor de duur van 90 dagen of zoveel minder als nodig is, te weten totdat veroordeelde een plaats in een beschermde woonvorm kan krijgen.
Grondslag voor deze vordering is gelegen in het feit dat in detentie veelvuldig incidenten hebben plaatsgevonden en veroordeelde het laatste half jaar vijf keer een disciplinaire maatregel opgelegd heeft gekregen. Vrijlating zonder passende woonruimte wordt risicovol geacht. Daarom kan invrijheidstelling pas plaatsvinden indien er passende huisvesting beschikbaar is. Dat is nu nog niet aan de orde.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde
De veroordeelde heeft zich terechtzitting verzet tegen het gevorderde uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling en heeft daartoe het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Veroordeelde heeft zijn straf uitgezeten. Langer in detentie verblijven doet hem geen goed: hij wordt er verdrietig van en zegt het niet meer aan te kunnen.
De raadsman van veroordeelde heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Hij heeft zijn straf uit gezeten en het is, juist ook met het oog op het beperken van het recidiverisico, van belang om hem met begeleiding en voorwaarden zoals deze in de beslissing na de vorige verlengingszitting al zijn opgenomen, in de maatschappij te laten terugkeren. Langer verblijf, zeker wanneer het om drie maanden gaat, komt dermate dicht bij de einddatum van de straf, dat veroordeelde vrijwel geen begeleiding meer kan krijgen. De v.i.-datum is al een keer uitgesteld in verband met het wachten op geschikte woonruimte voor veroordeelde. Het is niet de bedoeling deze datum steeds weer uit te stellen, enkel om deze reden. Bovendien heeft de begeleider van veroordeelde al een heel plan klaar liggen, waar veroordeelde na invrijheidstelling mee aan de slag kan. Voor de eerste dagen is nachtopvang geregeld. Dat betekent weliswaar dat veroordeelde overdag geen verblijfplaats heeft, maar in de praktijk heeft hij bij begeleid wonen ook vaak geen daginvulling. Hij kan deze tijd gebruiken om een uitkering aan te vragen en andere trajecten op te starten.
Subsidiair is verzocht de v.i.-datum maximaal voor 30 dagen, zoals in eerste instantie is gevorderd, uit te stellen. Binnen deze periode moet in elk geval bekend zijn of hij in een woonvoorziening terecht kan en in welke instelling dat zal zijn.
4.4.
De verklaring van de deskundige, B. Janssen.
Veroordeelde is bij diverse woonlocaties aangemeld en vervolgens afgewezen. Dat was met name in verband met het delictverleden of middelengebruik. Op dit moment zijn er nog drie woonvoorzieningen waar hij mogelijk terecht zou kunnen, [woonvoorzieningen] . Deze laatste twee betreffen woonvoorzieningen in [plaats] van het Leger des Heils. Er zijn nog geen intake-afspraken gemaakt bij deze locaties, maar zij hebben veroordeelde niet bij voorbaat al afgewezen. Hij is in beginsel geschikt om daar te worden geplaatst. Als hij de intake heeft gehad en hij in aanmerking komt voor een woonplek, is het nog de vraag hoe groot de wachtlijst is voor hij daar daadwerkelijk terecht kan. Daar kan niets over worden gezegd, maar vermoed wordt dat, als veroordeelde terecht kan, daadwerkelijke plaatsing ongeveer drie tot zes maanden zal duren.
4.5.
De verklaring van de begeleider van veroordeelde, [persoon] .
Veroordeelde heeft met regelmaat contact met de deskundige en tussen hen is inmiddels een vertrouwensband gegroeid. Veroordeelde is nu bereid om begeleiding van de heer [veroordeelde] te ontvangen, maar heeft verklaard niet meer mee te willen werken als de v.i.-datum weer wordt uitgesteld. Het gaat nu beter met hem en voortzetting van de begeleiding zou wenselijk zijn. De begeleiding kan worden vorm gegeven vanuit invrijheidstelling, waarbij eventueel ook een enkelband kan worden ingezet.
Hoewel uitstroom naar een vaste woonvoorziening het meest wenselijk is, is door de deskundige wel al nachtopvang dan wel daklozenopvang geregeld voor het geval veroordeelde nu vrij zou komen.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat aan veroordeelde gedurende de tenuitvoerlegging van zijn straf meermalen een disciplinaire maatregel is opgelegd vanwege drugsgebruik dan wel drugsbezit of andere ongewenste gedragingen waardoor de orde, rust en veiligheid in detentie in gevaar is gebracht. Met het oog op bescherming van de samenleving en beperking van het recidiverisico, is daarom eerder de invrijheidstelling uitgesteld voor een periode van 60 dagen, er van uit gaande dat binnen deze termijn passende huisvesting beschikbaar zou komen.
De rechtbank heeft echter geconstateerd dat tot op heden geen passende huisvesting beschikbaar is en daar ook niet op korte termijn zicht op is. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel wenselijk zou zijn als veroordeelde vanuit detentie in een woonvoorziening terecht zou kunnen, geen van de in de wet genoemde gronden voor uitstel zich voordoet. Wel nadert ondertussen de einddatum van de straf en is veroordeelde inmiddels – anders dan voorheen – bereid bij invrijheidstelling mee te werken aan begeleiding en heeft hij al een vertrouwensband opgebouwd met de heer [veroordeelde] . De rechtbank is, met de raadsman van veroordeelde, van oordeel dat het met het oog op beperking van het recidiverisico, van belang is dat veroordeelde na invrijheidstelling nog geruime tijd begeleiding ontvangt om zo goed mogelijk zijn plaats in de maatschappij te kunnen innemen. De einddatum van de straf nadert en het is de komende tijd nog onduidelijk of en wanneer een woonplek beschikbaar zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat de (gewijzigde) vordering dient te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank
wijst de vordering tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.