ECLI:NL:RBAMS:2019:7211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
RK 19/1992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen inbeslagname van geldbedrag in het kader van een witwasonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in beslag genomen geldbedrag van € 10.020,- terugvorderde. Het klaagschrift werd op 2 april 2019 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 16 april 2019 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare raadkamer is de (waarnemend) raadsman van klager, mr. D.R. Kops, gehoord, maar klager zelf verscheen niet. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, omdat klager verdacht werd van witwassen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring, gezien de omstandigheden waaronder het geld in beslag is genomen. Klager had verklaard dat hij het geld had verdiend als taxichauffeur, maar de rechtbank vond deze verklaring niet geloofwaardig, gezien de beschikbare informatie over zijn en zijn echtgenote's inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en verklaarde het beklag ongegrond. Klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

Beschikking [klager]

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/042442-19
RK: 19/1992
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. C.C. Polat, [adres] , [plaats] ,
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 2 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 16 april 2019 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2019 de (waarnemend) raadsman van klager, mr. D.R. Kops, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 10.020,-.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Er is geen strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag. Voornoemd geldbedrag is onder klager aangetroffen, maar het bezit van een dergelijk geldbedrag an sich is niet strafbaar en voorts heeft klager een verklaring gegeven omtrent de (legale) herkomst van het geld. Klager werkt in de taxibranche, waar betalingen – ook de lonen - contant worden verricht. Naast eigen geld had verdachte (spaar)geld van zijn vrouw bij zich. Zij heeft een baan en verwerft daarmee eveneens inkomen, hetgeen is aangetoond door overlegging van haar salarisstroken.
Gelet op het voorgaande is door klager een voldoende verifieerbare verklaring omtrent de (legale) herkomst van het geld gegeven. Het wordt dan ook hoogst onwaarschijnlijk geacht dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring zal overgaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geldbedrag zal worden verbeurd verklaard.
Klager is aangehouden onder verdachte omstandigheden. De auto waar onder meer klager in reed, was een half uur voor aanhouding geparkeerd. Hij is met twee medeverdachten bij enkele wisselkantoren gezien. Bij één van de kantoren is gezien dat één van de medeverdachten geld wisselde, hetgeen later Engelse ponden bleken te zijn. Ook in de auto zijn ponden aangetroffen. Bij aanhouding heeft verdachte verklaard circa € 2.000,- bij zich te hebben, maar dat bleek meer dan € 10.000,- te zijn. Klager kwam toen met een verhaal dat hij het geld had verdiend als taxichauffeur, had gespaard en van dat geld een verjaardagscadeau voor zijn vrouw wilde kopen. Dit komt, gelet op de feiten en omstandigheden, waaronder dat de thans bekende inkomsten van klager en zijn echtgenote niet zodanig zijn dat dit het voorhanden hebben van een dergelijk bedrag verklaart, niet geloofwaardig over en vermoed wordt dat het geld door witwassen is verkregen.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 24 januari 2019 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een geldbedrag dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaren. Immers, klager wordt verdacht van witwassen, welk onderzoek nog gaande is. Gelet op de omstandigheden waaronder het geld in beslag is genomen, waarbij door enkele mannen meermalen geld werd gewisseld dan wel gepoogd werd te wisselen en de wisselende verklaringen of klager nu wel of niet bij de Bijenkorf een cadeau voor zijn vrouw wilde aanschaffen, zal nader onderzoek moeten worden verricht naar de herkomst van het geld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.