ECLI:NL:RBAMS:2019:7211
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen inbeslagname van geldbedrag in het kader van een witwasonderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in beslag genomen geldbedrag van € 10.020,- terugvorderde. Het klaagschrift werd op 2 april 2019 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 16 april 2019 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare raadkamer is de (waarnemend) raadsman van klager, mr. D.R. Kops, gehoord, maar klager zelf verscheen niet. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, omdat klager verdacht werd van witwassen. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring, gezien de omstandigheden waaronder het geld in beslag is genomen. Klager had verklaard dat hij het geld had verdiend als taxichauffeur, maar de rechtbank vond deze verklaring niet geloofwaardig, gezien de beschikbare informatie over zijn en zijn echtgenote's inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en verklaarde het beklag ongegrond. Klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.