In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 25 juli 2019 en betrof de teruggave van het rijbewijs dat was ingevorderd op 19 juli 2019, na een ademonderzoek waaruit bleek dat de klager een alcoholgehalte had van 695 µg/l. De klager, werkzaam als ZZP-er en glazenzetter, voerde aan dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk, omdat hij op verschillende locaties moest zijn en materialen moest vervoeren. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van het rijbewijs, met het argument dat de verkeersveiligheid in het geding was en dat er een kans was op een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in de toekomst. De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de klager niet genegeerd konden worden. De rechtbank besloot dat de klager zijn rijbewijs terug zou krijgen met ingang van 1 oktober 2019, maar dat dit niet uitsloot dat de strafrechter later een zwaardere sanctie zou kunnen opleggen. De beslissing werd gegrond verklaard, voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurde tot na 1 oktober 2019.