ECLI:NL:RBAMS:2019:7219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
RK 19/3266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sr betreffende teruggave van in beslag genomen personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die tevens beslagene is. Het klaagschrift, dat op 3 juni 2019 ter griffie is ontvangen, betreft de teruggave van een in beslag genomen personenauto, een Audi A1 Sportback. De auto was in beslag genomen op 11 april 2019 op grond van artikel 94 lid 1 Sv, in het kader van waarheidsvinding, omdat klaagster werd verdacht van witwassen. De raadsman van klaagster voerde aan dat er geen gronden voor voortduring van het beslag bestaan, aangezien er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. Klaagster heeft aangetoond dat zij de auto op legale wijze heeft verkregen en heeft verzocht om teruggave van de auto, die zij nodig heeft.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave en stelde dat voortduring van het beslag noodzakelijk is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie verwees naar observaties van de politie en het aantreffen van een bedrag van € 6.000,- bij klaagster, wat leidde tot de verdenking van schuldwitwassen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet aan de rechtbank is om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele hoofdzaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering niet langer vordert dat het beslag voortduurt, aangezien niet is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor de waarheidsvinding.

De rechtbank heeft daarom het beslag opgeheven en gelast dat de auto aan klaagster wordt teruggegeven. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en klaagster heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/087051-19
RK: 19/3266
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam klaager] ,

geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman, mr. F.D.W. Siccama, [adres] ,
klaagster, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 3 juni 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 26 juni 2019 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2019 klaagster, mr. L.R. Rommy, (waarnemend) raadsman van klaagster, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een personenauto, merk Audi A1 Sportback, kenteken [kenteken] .
De raadsman van klaagster heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Verzocht wordt het beslag op te heffen en de auto aan klaagster terug te geven, nu geen gronden voor voortduring van het beslag bestaan.
De auto is in beslag genomen op grond van artikel 94 lid 1 Sv, de waarheidsvinding. Voor de waarheidsvinding is het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld vereist. Daarvan is geen sprake. Klaagster is eigenaresse van een aantal hotels en heeft uit haar werkzaamheden dan wel deelneming van haar hotels in andere ondernemingen, inkomsten ontvangen waarmee zij in staat is en was om dergelijke aankopen te doen. Klaagster heeft dit nauwkeurig uiteengezet en aangetoond, zodat de auto terug gegeven kan worden.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat nog wel een redelijk vermoeden van schuld bestaat ten aanzien van de verdenking van witwassen, is van belang dat dit onderzoek ook plaats kan vinden zonder voortduring van het beslag op de auto. Evenmin is voortduring van het beslag nodig om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat, hoewel de inbeslagname op artikel 94 lid 1 Sv is gegrond, het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een verbeurdverklaring over zal gaan, nu klaagster – zoals gemeld – voldoende heeft uiteengezet dat zij de auto op legale wijze heeft verkregen.
Klaagster heeft in raadkamer aangevoerd dat zij de auto heeft aangeschaft, maar omdat op het moment van aankoop haar dochter, [naam 1] , in de auto reed, is deze op haar naam gezet, zoals uit de stukken blijkt. Klaagster heeft de auto echter betaald, hetgeen uit de stukken blijkt. Zij heeft verzocht om teruggave van de auto, omdat zij deze nodig heeft.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat voortduring van het beslag nodig is in het kader van waarheidsvinding dan wel als boetebeslag.
Gelet op de observaties van de politie en wat er daarna zowel in het bestelbusje als bij klaagster is aangetroffen, is sprake van een voldoende redelijk vermoeden van schuld. Gezien is dat [naam 2] , nadat hij uit het bestelbusje stapte, bij klaagster is ingestapt. Daarop is klaagster staande gehouden en is bij haar een bedrag van € 6.000,- aangetroffen. In eerste instantie heeft klaagster verklaard dat dit geld van haar dan wel haar hotels is. Later is zij op deze verklaring terug gekomen. Daarmee is (mede gelet op de voorgaande waarnemingen) de verdenking van schuldwitwassen ontstaan en is de auto in beslag genomen.
Daarnaast is van belang dat de onderhavige procedure slechts een beperkte toetsing kent. Zeer kort voor de behandeling in raadkamer is door de verdediging echter een groot aantal stukken overgelegd, welke de legale herkomst van de auto zouden moeten ondersteunen. Deze stukken dienen nader te worden onderzocht alvorens – eventueel - tot opheffing van het beslag te kunnen komen.
In verband daarmee is subsidiair voorgesteld de beslissing op het klaagschrift aan te houden voor de duur van één maand om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen de ingekomen stukken te (laten) onderzoeken om zo eventueel een andere beslissing op het beslag te kunnen nemen.
Tot slot is (desgevraagd) aangevoerd dat het Openbaar Ministerie het standpunt van de raadsman op (de voortduring van) het beslag in het kader van de waarheidsvinding volgt, maar dat in het kader van het gehele onderzoek nu niet zonder meer kan worden gezegd dat voortduring van het beslag de waarheidsvinding in geen geval dient. Op de vraag op welke wijze de voortduring van het beslag thans nog de waarheidsvinding dient, kan geen antwoord worden gegeven.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 11 april 2019 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Klaagster wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie dient om de waarheid aan de dag te brengen dan wel dient als boetebeslag.
Gelet op het feit dat slechts beslag op grond van artikel 94 Sv is gelegd, en geen conservatoir beslag ex artikel 94a Sv, kan het beslag niet dienen als boetebeslag, zodat de rechtbank slechts dient te beoordelen de noodzakelijkheid van de voortduring van het beslag in het kader van de waarheidsvinding.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat niet langer kan worden geoordeeld dat voortduring van het beslag in het kader van de waarheidsvinding (al dan niet met het doel wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen) noodzakelijk is dan wel dat deze grondslag nog voortduurt. Dit geldt te meer nu in raadkamer weliswaar door de officier van justitie is aangevoerd dat het onderzoek nog gaande is, maar dat niet kon worden aangegeven of en op welke wijze voortduring van het beslag de waarheidsvinding nog dient.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het ontbreken van strafvorderlijk belang het beslag dient te worden opgeheven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat klaagster en niet iemand anders redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Zij zal dan ook gelasten dat het voorwerp aan klaagster dient te worden teruggegeven.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave aan klaagster van de personenauto, merk Audi A1, voorzien van kenteken [kenteken] .
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.