ECLI:NL:RBAMS:2019:7222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
RK 19/1991
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake teruggave van in beslag genomen voorwerpen met betrekking tot witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift betreft de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 1.350,- en een Rolex. Klager heeft aangevoerd dat hij op legale wijze aan deze voorwerpen is gekomen en heeft bonnen overgelegd ter onderbouwing van zijn claim. De raadsman van klager heeft primair verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren, en subsidiair voor het horloge, omdat dit met een aankoopbon is aangetoond.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, aangezien klager onder verdachte omstandigheden is aangehouden en het vermoeden bestaat dat hij geld heeft witgewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek naar de herkomst van de in beslag genomen voorwerpen nog gaande is en dat de onderbouwing van klager onvoldoende is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de voorwerpen zal uitspreken, gezien de verdenking van witwassen. Daarom heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de in beslag genomen voorwerpen niet worden teruggegeven aan klager. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 19/1991
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam klager]

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. D.R. Kops, [adres] ,
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 2 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 15 april 2019 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 1 augustus 2019 de raadsman van klager, mr. D.R. Kops, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten: een geldbedrag van € 1.350,- en een Rolex.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Primair is verzocht het klaagschrift ten aanzien van beide voorwerpen gegrond te verklaren, nu klager al maanden geleden heeft onderbouwd hoe hij (op legale wijze) aan het geld en het horloge is gekomen. Het is vaste jurisprudentie dat het Openbaar Ministerie, na het geven van een verklaring omtrent de herkomst van de inbeslaggenomen goederen, nader onderzoek moet verrichten. Daarvan is nu niets gebleken.
Subsidiair verzoekt de raadsman het klaagschrift in elk geval ten aanzien van het horloge gegrond te verklaren, nu door middel van een aankoopbon is aangetoond dat deze Rolex (op legale wijze) is gekocht. Dit horloge is aangeschaft met geld van de ex-vrouw van klager. Uit overgelegde bankafschriften kan worden herleid dat zij meermalen contant geld heeft opgenomen, waarmee de aanschaf kon worden gedaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de voorwerp zullen worden verbeurd verklaard.
Klager is aangehouden onder verdachte omstandigheden. De auto waar onder meer klager in reed, was een half uur voor aanhouding geparkeerd. Hij is met twee medeverdachten bij enkele wisselkantoren gezien. Bij één van de kantoren is gezien dat één van de medeverdachten geld wisselde, hetgeen later Engelse ponden bleken te zijn. Ook in de auto zijn ponden aangetroffen. Bij aanhouding bleek klager € 1.350,- bij zich te hebben en een Rolex, die zou zijn aangeschaft met geld van zijn ex-vrouw. De onderbouwing voor de herkomst van deze voorwerpen is volstrekt onvoldoende. Het geld zou geleend geld betreffen, hetgeen niet is onderbouwd. De Rolex blijkt contant te zijn aangeschaft. Er zijn weliswaar enkele afschriften overgelegd waaruit kan worden herleid dat zijn ex-vrouw en zijn dochter af en toe contant geld opnamen, maar deze opnames zijn verre van voldoende om het horloge te bekostigen dan wel om aan te nemen dat dit kennelijk is opgenomen met het oog op de aanschaf van het horloge. Vermoed wordt dan ook dat klager geld heeft witgewassen en het onderzoek daarnaar is nog gaande.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 24 januari 2019 zijn op de voet van artikel 94 Sv voornoemde voorwerpen in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van voorwerpen die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de voorwerpen zal uitspreken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen voorwerpen zal verbeurd verklaren. Immers, klager wordt verdacht van witwassen, welk onderzoek nog gaande is. De stelling dat klager de Rolex met geleend geld heeft aangeschaft, onder overlegging van bankafschriften die niet direct gerelateerd kunnen worden aan deze aankoop, noopt tot nader onderzoek en is onvoldoende om thans aan te nemen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, deze verbeurd zou verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.