ECLI:NL:RBAMS:2019:7273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
13-082700-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk gebruik maken van een vervalste pas en diefstal in vereniging met een valse sleutel

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 november 2018 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste tankpas. De verdachte, geboren in 1964, werd samen met een medeverdachte betrapt op heterdaad bij een tankstation. De politie had meerdere meldingen ontvangen over verdachte tanktransacties en besloot de situatie te observeren. Bij de aanhouding van de verdachte en de medeverdachte werd een vervalste tankpas aangetroffen. De verdachte heeft met deze pas brandstof getankt, wat leidde tot de beschuldiging van opzettelijk gebruik maken van een vervalste pas, zoals bedoeld in artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht.

De officier van justitie vorderde een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het gebruik van de vervalste pas. De politierechter oordeelde echter dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten en dat hij opzettelijk handelde. De rechter achtte beide feiten bewezen en legde een taakstraf op, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

De politierechter concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van 202,49 euro aan schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van vervalste betaalmiddelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.082700.19
Datum uitspraak: 26 september 2019
Verkort vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2019.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. C.C.J. Tuip naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Amsterdam tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een valse of vervalste betaalpas, waardekaart of enige
andere voor het publiek beschikbare kaart, te weten een tankpas met
nummer [nummer] bestemd voor het verrichten of
verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde
weg, als ware deze echt en onvervalst, door met deze tankpas brandstof
te tanken;
( art 232 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 november 2018 te Amsterdam meermalen
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, brandstof, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen brandstof onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van valse sleutel, door met een valse/vervalste tankpas het
tankproces vrij te geven;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

2.De bewijsoverwegingen.

2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Het onderzoek in deze zaak is gestart naar aanleiding van meerdere meldingen dat er veelvuldig op verdachte wijze wordt getankt. De politie is op 19 november 2018 bij het tankstation gaan kijken. De politie heeft [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad betrapt. Hierop heeft de politie verdachte en medeverdachte aangehouden. Bij [medeverdachte] werd een vervalste tankpas aangetroffen. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] aankomt bij het tankstation. Hierop stapt [medeverdachte] uit en betaalt met de vervalste tankpas. Ten slotte tankt [verdachte] zijn auto en een jerrycan vol. Door het tanken met een vervalste tankpas hebben verdachte en medeverdachte enig goed weggenomen, namelijk een vordering ter hoogte van de waarde van de getankte brandstof.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gevraagd om verdachte vrij te spreken van beide feiten. Er is onvoldoende bewijs om verdachte te kunnen veroordelen. In het dossier bevindt zich een overzicht van de transacties verricht met de geskimde tankpas. Dit overzicht loopt tot 11 november 2018. Het is niet te achterhalen of cliënt samen met de medeverdachte op 19 november 2018 gebruik heeft gemaakt van de vervalste pas. Voorts is de raadsman van mening dat verdachte geen opzet heeft gehad op het opzettelijk betalen met een vervalste pas. Cliënt is pas uit de auto gestapt toen de medeverdachte had betaald. Hij heeft niet gezien hoe medeverdachte betaalde voor de brandstaf. Voorts is het onwaarschijnlijk dat cliënt met de auto van een vriendin is gaan tanken, terwijl hij wist dat er op illegale wijze betaalt zou worden. Er staan namelijk veel camera’s bij een tankstation. Cliënt is zelf vol in beeld. Ook parkeert hij de auto zo dat het kenteken goed zichtbaar is. Als cliënt kennis zou hebben van het plegen van strafbare feiten zou hij dit anders hebben gedaan. Bijvoorbeeld door het afdekken van zijn gezicht en de kentekenplaat. Ten slotte blijkt uit het bovenstaande dat cliënt geen opzet heeft gehad op het wegnemen van enig goed.
2.3.
Het oordeel van de politierechter
Met betrekking tot feit 1 overweegt de politierechter als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte (2018236903-10) blijkt dat er op 19 november 2018 met de tankpas van aangever is getankt bij de [benadeelde partij 2] op de [adres 2] te Amsterdam. Aangever verklaart dat hij niet zelf heeft getankt bij deze [benadeelde partij 2]. [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangehouden bij deze [benadeelde partij 2] op 19 november 2018. Bij [medeverdachte] is een Total club Nederland kaart aangetroffen en in beslaggenomen. De fysieke gegevens van deze Total club kaart kwamen overeen met de tankpas van aangever. Naar het oordeel van de politierechter staat vast dat [verdachte] en [medeverdachte] met deze pas hebben getankt op 19 november 2018.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op het betalen met een valse pas. Uit het dossier blijkt dat verdachte al langere tijd brandstof kocht van medeverdachte [medeverdachte] . In het dossier zijn WhatsApp berichten te vinden die dateren uit april 2018. [verdachte] heeft op zitting verklaard dat hij [medeverdachte] vaker rondrijdt en betaald zou krijgen in brandstof. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte] dit echter nooit daadwerkelijk gedaan. [medeverdachte] heeft hem dus nooit betaald in brandstof, ook al beloofde hij dat wel. Uit het dossier blijkt echter dat dit verhaal niet klopt. Er zijn meerdere WhatsApp berichten waaruit blijkt dat [verdachte] degene is die contact zoekt met “ [medeverdachte] “ voor het verkrijgen van brandstof. Uit het dossier blijkt dat “ [medeverdachte] ” de medeverdachte [medeverdachte] is. Het nummer van [medeverdachte] komt overeen met het nummer van de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte] . [verdachte] heeft ook op zitting verklaard dat [medeverdachte] zijn medeverdachte is. Tevens klopt het ook niet dat [verdachte] nooit eerder brandstof heeft gekregen van [medeverdachte] . Op doorlopende pagina’s 52 en 53 van het procesdossier staan stills van camerabeelden. Op deze stills is te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] op 16 november 2018 gezamenlijk zijn gaan tanken. Uit deze feiten en omstandigheden maakt de politierechter op dat verdachte moet hebben geweten dat [medeverdachte] op illegale wijze brandstof verkreeg. Verdachte heeft naar het oordeel van de politierechter opzet gehad op het gezamenlijk gebruiken van een vervalste pas.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de politierechter als volgt.
De bovenstaande feiten en omstandigheden maken dat verdachte diefstal in vereniging met een valse sleutel heeft gepleegd. Verdachte heef tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat er op illegale wijze getankt zou gaan worden. Hierdoor is enig goed, namelijk de waarde van de getankte brandstof, weggenomen.

3.De bewezenverklaring

De politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte
1
op 19 november 2018 te Amsterdam tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van een vervalste betaalpas, te weten een tankpas met
nummer [nummer] bestemd voor het verrichten of
verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde
weg, als ware deze echt en onvervalst, door met deze tankpas brandstof
te tanken;
( art 232 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
op 19 november 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot
die weg te nemen brandstof onder hun bereik hebben gebracht
door middel van valse sleutel, door met een vervalste tankpas het
tankproces vrij te geven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De bewijsmiddelen

De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. De officier van justitie vordert een taakstraf van 80 subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft primair betoogd dat indien er een bewezenverklaring volgt er kan volstaan met een geldboete. Subsidiair heeft de raadsman gevraagd de gevorderde taakstraf te matigen.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de politierechter gelet op de aard van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
De gepleegde feiten zijn zeer ernstig. Er wordt op systematische wijze met een vervalste pas brandstof getankt door de medeverdachte . . Het circuit van vervalste tankpassen levert de slachtoffers veel schade op. De politierechter rekent verdachte deze schade, die ook door hem wordt veroorzaakt , aan.
De politierechter heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
De politierechter is van oordeel dat een straf overeenkomstig de eis van de officier van justitie passend en geboden is.

7.Vordering benadeelde partij

de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van 202,49 euro. In de rest van de vordering dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. Voor de vordering heeft de officier van justitie gevraagd de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarom moet de vordering worden afgewezen. Bij een bewezenverklaring moet de vordering ook worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De politierechter wijst de vordering benadeelde partij toe zoals gevraagd door de officier van justitie. De politierechter zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen en de wettelijke rente toepassen.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 232, 311 Wetboek van strafrecht
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk gebruik maken van een vervalste pas als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het wetboek van Strafrecht als ware deze echt en onvervalst
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal in vereniging waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
De politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
T.a.v feit 1 en feit 2
Een taakstraf voor de duur van
80 uursubsidiair
40 dagenvervangende hechtenis, waarvan
40 uursubsidiair
20 dagenvervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek, met dien verstande dat voor iedere dag die in verzekering is doorgebracht, aftrek zal plaatsvinden, naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De politierechter wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van
202,49euro (
zegge tweehonderdtwee euro en negenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
In het overige deel van zijn vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
De politierechter veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
De politierechter veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Schadevergoedingsmaatregel:
De politierechter legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] , van een bedrag van
202,49euro (zegge
tweehonderdtwee euro en negenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, politierechter,
in tegenwoordigheid van S.L. Onwuteaka, griffier,
en is uitgesproken op 26 september 2019. [...]