ECLI:NL:RBAMS:2019:7408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
13/046771-19 + 13/701295-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van parfum en levensmiddelen met ISD-maatregel voor terugkeer naar Roemenië

Op 3 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen. De eerste zaak betreft de diefstal van parfum bij ICI Paris op 14 december 2018, en de tweede zaak betreft de diefstal van levensmiddelen bij Vomar op 13 juni 2019. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op tegenspraak uitspraak gedaan na een zitting op 19 september 2019. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en verklaringen van verbalisanten, zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan beide diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal bij Vomar, maar heeft de diefstal bij ICI Paris bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar, gericht op terugkeer naar Roemenië, en heeft daarbij rekening gehouden met de recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ongewenst is verklaard en dat hij geen rechten heeft opgebouwd voor sociale voorzieningen in Nederland. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/046771-19 + 13/701295-19 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. A. van de Venn en verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A (13/046771-19)
Diefstal van parfum bij ICI Paris op 14 december 2018;
Zaak B (13/701295-19)
Diefstal van levensmiddelen bij Vomar op 13 juni 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
Zaak A – diefstal ICI Paris
De diefstal van de parfum kan bewezen worden op grond van de aangifte en de camerabeelden. Twee verbalisanten herkennen verdachte als de persoon met de witte muts op de camerabeelden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte met een andere man stickers van de verpakkingen verwijdert. Zichtbaar is dat de mannen voor elkaar gaan staan en de goederen in hun jassen stoppen. Dat geeft blijk van een vooropgezet plan, waarbij ze samen te werk gaan. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Zaak B – diefstal Vomar
De diefstal van de levensmiddelen kan bewezen worden op grond van de aangifte en de camerabeelden. De verklaring van verdachte, dat hij vergeten was af te rekenen omdat hij werd afgeleid, is niet aannemelijk. Verbalisanten zien op de camerabeelden dat verdachte de goederen buiten het zicht van de caissière onder de kassa houdt. Het medeplegen kan niet worden bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Zaak A – diefstal ICI Paris
Verdachte is niet te herkennen op de beelden. Bij gebrek aan andere bewijsmiddelen moet er uiterst voorzichtig omgegaan worden met processen-verbaal van herkenning. Zeker in het geval dat geen beschrijvende persoonskenmerken worden genoemd of gezichtsbedekking wordt gebruikt. Verdachte heeft tevens een tweelingbroer in Nederland, die veelvuldig met justitie in aanraking komt.
Zaak B – diefstal Vomar
Verdachte wilde wel betalen en had geld bij zich maar hij raakte afgeleid. Verdachte was zich er ook van bewust dat hij geschorst was. Daaruit blijkt dat verdachte niet het opzet had producten te stelen. Uit de camerabeelden kan niet worden opgemaakt dat verdachte de producten bewust achter de kassa houdt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsoverwegingen
Zaak A – diefstal ICI Paris
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de diefstal van parfum bij de ICI Paris bewezen kan worden. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte volgt dat twee mannen richting de Chanel geuren lopen en daar alarmstickers verwijderen van de verpakkingen. Kort daarna stoppen zij een aantal Chanel heren geuren in hun jas en verlaten zij de winkel.
Uit het proces-verbaal waarin door een verbalisant is beschreven wat hij op de camerabeelden heeft waargenomen, maakt de rechtbank op dat de verbalisant op de beelden ziet dat een man met een witte muts (NN1) een product uit het schap pakt en met zijn vingers de alarmsticker verwijdert. Op een gegeven moment gaat een andere man (NN2) voor hem staan waardoor het zicht op de handelingen van NN1 wordt belemmerd. Als NN1 weer in beeld komt, neemt de verbalisant waar dat zijn handen leeg zijn. Vervolgens pakken beide mannen weer een product uit het schap en proberen zij de alarmstickers eraf te halen. Het zicht wordt dit keer belemmerd door NN1. De verbalisant neemt duidelijk waar dat de gepakte producten niet in de schappen worden teruggelegd maar verdwijnen in de jaszakken van de mannen.
Aan de hand van een
stillvan de camerabeelden herkennen twee verbalisanten de man met de witte muts (NN1) als verdachte. De rechtbank heeft deze still bekeken en vastgesteld dat deze van zodanig goede kwaliteit is dat het mogelijk is om daarop een betrouwbare herkenning te baseren. Hoewel het hoofd van verdachte deels bedekt is door een muts, is een groot deel van zijn gezicht te zien. De rechtbank acht voorts van belang dat niet één maar twee verbalisanten verdachte hebben herkend. Zij zijn ambtshalve bekend met verdachte en hebben hem in het verleden 1) geregeld gevolgd, aangehouden en 2) verdachte verhoord. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen feiten en omstandigheden die maken dat aan de betrouwbaarheid van de herkenningen moet worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet van belang dat verbalisant [verbalisant 1] geen specifieke kenmerken heeft genoemd waaraan hij verdachte meende te herkennen. Het noemen van dergelijke kenmerken is immers feitelijk niet meer dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een herkenning van die persoon in zijn geheel, zonder dat daarbij sprake is van een optelsom van verschillende lichamelijke kenmerken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door de verbalisanten gedane herkenningen valide en betrouwbaar zijn en voor het bewijs dat verdachte één van de daders van de diefstal is, kunnen worden gebruikt.
De verklaring van verdachte, dat hij ten tijde van de diefstal in een kliniek werd behandeld zodat hij onmogelijk een van de daders kan zijn, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier is gebleken dat verdachte relatief kort na de opname (in november 2018) in de kliniek, te weten enkele weken, de kliniek weer heeft verlaten, zodat zijn verklaring de mogelijkheid dat hij op 14 december 2018 bij ICI Paris was niet uitsluit.
Zaak B – diefstal Vomar
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de diefstal van levensmiddelen bij de Vomar bewezen kan worden. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal waarin door een verbalisant wordt beschreven wat hij op de camerabeelden heeft waargenomen, maakt de rechtbank op dat de verbalisant op de beelden ziet dat verdachte een goed pakt uit één van de diepvrieskisten en dit goed in zijn rechterjaszak stopt. De verbalisant ziet op het volgende beeld dat verdachte geen goed meer in zijn rechterhand heeft.
Vervolgens wordt in een ander proces-verbaal door een verbalisant beschreven dat verdachte enkele minuten later bij de kassa staat. Hij heeft in zijn linkerhand een plastic zakje met donuts. Dit zakje donuts legt hij op de band om af te rekenen. Verdachte heeft in zijn rechterhand een plastic doosje. Dit doosje houdt hij tussen de band en hemzelf zodat de caissière waarbij hij afrekent dit doosje niet ziet. Verdachte loopt voorbij de kassa met het doosje nog steeds buiten het zicht van de caissière. Verdachte pakt geld uit zijn zak, waarbij hij het doosje tijdens het afrekenen neer zet bij de gekochte spullen van de klant die voor hem had afgerekend. Een caissière die tegenover de caissière zit waar verdachte bij afrekent, ziet het doosje staan en slaat alarm. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund door de waarnemingen van de verbalisanten op de camerabeelden
De verklaring van verdachte, dat hij de goederen wilde afrekenen maar werd afgeleid omdat zijn vriend werd achtervolgd door een beveiliger, acht de rechtbank niet aannemelijk. De beveiliger verschijnt namelijk pas ten tonele nadat verdachte de donuts heeft afgerekend, zodat niet valt in te zien hoe hem dat daarvoor al kan hebben afgeleid. Bovendien geldt voor wat betreft het ijs dat al sprake was van een voltooide diefstal op het moment dat verdachte het product in zijn jaszak deed, waarmee het aan de beschikkingsmacht van de winkel is onttrokken.
3.3.2.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de diefstal van levensmiddelen bij de Vomar samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 14 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, flesjes parfum ter waarde van 861,95 euro, toebehoorde aan het winkelbedrijf ICI Paris, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 13 juni 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen, onder meer Ben & Jerry-ijs, toebehorende aan
Vomar (filiaal [adres] ), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot
gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van een jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf conform voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van een jaar met aftrek van voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn overlastgevende feiten waarbij verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voortgangsverslag van Fivoor van 8 augustus 2019, opgemaakt door A. Kaplan. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat betrokkene in zowel Nederland als [geboorteland] voldoende mogelijkheden heeft gehad om behandeld te worden en huisvesting met begeleiding aan te gaan. Het is betrokkene niet gelukt om zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek of weerstand te bieden op het moment dat drugs voorhanden is. Om deze reden schat de reclassering de kans op een succesvol traject in als klein. Daarnaast is de intake geen garantie voor geschiktheid binnen de woonvorm en bij wel geschiktheid, is er kans aanwezig dat betrokkene niet direct geplaatst kan worden na detentie. Om deze reden staat GGZ Reclassering Fivoor achter het advies ISD.”
De rechtbank heeft A. Kaplan op de zitting als deskundige gehoord. Zij bevestigt het advies om een ISD-maatregel op te leggen waarbij zal worden toegewerkt naar een terugkeer naar [geboorteland] .
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 september 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens het voormelde Justitiële Documentatie blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt, te weten: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
Verdachte is ongewenst verklaard. Alhoewel hij daartegen beroep heeft ingesteld, schorst dit beroep de werking van de ongewenstverklaring niet. Verdachte heeft bovendien tijdens zijn verblijf in Nederland geen rechten opgebouwd op grond waarvan hij aanspraak zou kunnen maken op sociale voorzieningen. Deze omstandigheden staan aan het opleggen van de ISD-maatregel niet in de weg. Het primaire doel van deze maatregel is immers het beëindigen van de recidive. Nu de resocialisatie in het geval van betrokkene vooral gericht is op terugkeer naar [geboorteland] legt de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van één jaar,
zonderaftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende dat jaar zal wellicht onder meer een start kunnen worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte en zal een terugkeer naar het land van herkomst kunnen worden bevorderd.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 43a, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (een) jaar.
Wijst het verzoek tot
opheffing van de voorlopige hechtenisaf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Dolfing voorzitter,
mrs. L. Voetelink en D.W. van Putten - de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 3 oktober 2019.
De jongste rechter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.