ECLI:NL:RBAMS:2019:7410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
13/046771-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van gestolen parfum bij ICI Paris

Op 3 oktober 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/046771-19. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een strafbare feit, namelijk diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie, mr. A. van de Venn, heeft op 20 augustus 2019 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Dit bedrag is geschat op € 430,97, dat door de veroordeelde aan de Staat moet worden betaald.

Tijdens de zitting op 19 september 2019 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. Figge. De verdediging heeft verzocht om de ontnemingsvordering af te wijzen, maar heeft geen verweer gevoerd tegen de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit de bewezenverklaarde feiten en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 430,97.

De rechtbank heeft in haar beslissing artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, onder leiding van voorzitter mr. L. Dolfing, en in aanwezigheid van de andere rechters, mrs. L. Voetelink en D.W. van Putten - de Waard, en griffier mr. G. Onnink.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/046771-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 3 oktober 2019
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/046771-19, tegen:
[veroordeelde] ,hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek op de zitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 20 augustus 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 430,97.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het voordeel genoten uit zaak A waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak bij vonnis van heden, 3 oktober 2019, is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2019 ter zake van (onder meer) het volgende strafbare feit veroordeeld:
Zaak A:
diefstal door twee of meer verenigde personen

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden toegewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de ontnemingsvordering af te wijzen, gelet op de bepleitte vrijspraak. Verder is geen verweer gevoerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel of uitgegaan van een andere opbrengst.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het strafdossier is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde financieel voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de voornoemde bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank schat, gelet op het voorgaande, het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel op een bedrag van:
€ 430,97.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 430,97(vierhonderddertig euro en zevenennegentig eurocent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 430,97(tweeduizend honderdnegentien euro en tweeënnegentig cent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Dolfing voorzitter,
mrs. L. Voetelink en D.W. van Putten - de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 3 oktober 2019.
De jongste rechter is buiten staat
het vonnis mede te ondertekenen.