ECLI:NL:RBAMS:2019:7499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
C/13/653195 / HA ZA 18-869
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging opslag euroflexleningen door ING Bank en de zorgplicht van de bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Wagenaar, en de ING Bank N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De eiser had een euroflexlening afgesloten bij ING, die in de loop der jaren meerdere keren in opslag was verhoogd. De eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat ING in strijd met haar zorgplicht had gehandeld door de opslag te verhogen en dat deze verhogingen onrechtmatig waren. De rechtbank oordeelde dat de opslagverhogingen niet in strijd waren met de contractuele afspraken en dat de eiser niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door medewerkers van ING dat de opslag niet zou worden verhoogd. De rechtbank concludeerde dat de tariefafspraak in de kredietovereenkomst duidelijk was en dat ING zich aan deze afspraken had gehouden. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/653195 / HA ZA 18-869
Vonnis van 9 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M. Wagenaar te Enschede ,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en ING genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 mei 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 augustus 2019 met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In juli 2006 heeft ING aan [eiser] en [naam 1] , als onderdeel van een kredietfaciliteit van in totaal € 900.000, een euroflexlening op basis van 1-maands Euribor verstrekt ten bedrage van € 720.000. De financiering zag op de aankoop van een bedrijfspand in [plaats] (hierna het pand).
2.2.
In 2007 is deze kredietfaciliteit afgelost en is aan [eiser] een kredietfaciliteit verstrekt van in totaal € 797.150 met wederom een euroflexlening ten bedrage van
€ 720.000 op basis van 1-maands Euribor. Deze lening luidt, voor zover hier van belang:
“Doel: Financiering bedrijfspand [adres] te [plaats] .
(…)
Debetrente: 1,25% per jaar boven het 1-maands Euribor Tarief geldend op de 1e dag van de rentevastperiode (thans 4,405%). (…)
(…)
Tariefafspraak: De opslag op het EURIBOR-tarief wordt éénmaal per jaar door de kredietgever herzien. Indien de opslag wijzigt, wordt u daarover (ongeveer 2 weken van tevoren) ingelicht.”
2.3.
In januari 2008 heeft ING de euroflexlening van [eiser] uitgebreid met € 200.000 op basis van 1-maands Euribor. Ook voor deze lening bedroeg de debetrente 1,25% per jaar boven het 1-maands Euribor tarief en ook in de overeenkomst ten behoeve van de uitbreiding van de euroflexlening is voornoemde tariefafspraak vermeld.
2.4.
In februari 2009 is de rente van de euroflexleningen gewijzigd van 1-maands naar 3-maands Euribor. ING heeft dit bevestigd bij brief van 3 februari 2009 aan [eiser] , waarbij ook de opslag van 1,25% per jaar wordt genoemd.
2.5.
Vanaf 1 februari 2010 is de opslag op de euroflexleningen van [eiser] elk jaar verhoogd, in eerste instantie tot 1,6%.
2.6.
Bij twee gelijkluidende brieven van 11 januari 2011 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat de opslag op zijn euroflexleningen zou worden verhoogd naar 2,67% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief. In de brieven staat, voor zover hier van belang:

De nieuwe opslag houdt rekening met de actuele marktomstandigheden zoals de schaarste van geld en het veranderende risicoprofiel bij kredietverlening door de recente economische ontwikkelingen. (…)
2.7.
Bij twee gelijkluidende brieven van 28 januari 2011 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat de opslag op zijn euroflexleningen, zoals besproken, 2,47% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief zal zijn.
2.8.
Bij twee gelijkluidende brieven van 11 januari 2012 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat de opslag op zijn euroflexleningen zou worden verhoogd naar 2,86% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief. In de brieven staat, voor zover hier van belang:

De nieuwe opslag houdt rekening met de actuele marktomstandigheden zoals de schaarste van geld en het veranderende risicoprofiel bij kredietverlening door de recente economische ontwikkelingen. (…)
2.9.
Per 1 februari 2013 is de opslag op de euroflexleningen van [eiser] verhoogd naar 2,96% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief.
2.10.
Bij twee gelijkluidende brieven van 14 januari 2014 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat de opslag op zijn euroflexleningen zou worden verhoogd naar 4,96% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief. In de brieven staat, voor zover hier van belang:

De nieuwe opslag houdt rekening met een eventueel gewijzigd risicoprofiel en met de omstandigheden op de geldmarkt. (…)
2.11.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de raadsman van [eiser] aan ING geschreven dat [eiser] niet akkoord gaat met de verhoging van de renteopslag omdat hij buitenproportioneel is en niet is onderbouwd. In de brief wordt een beroep gedaan op de zorgplicht en gesteld dat ING onrechtmatig handelt. Bij brief van 22 februari 2014 heeft de raadsman van [eiser] de eerdere brief nader toegelicht en ING aansprakelijk gesteld voor schade die uit de zorgplichtschending en het onrechtmatig handelen voortvloeien.
2.12.
Bij brief van 19 maart 2014 heeft ING aan de raadsman van [eiser] bericht dat op basis van de inmiddels van [eiser] ontvangen gegevens een herziening van de opslag op de euroflexleningen kan worden aangeboden van 3,22%.
2.13.
Per 1 februari 2015 is de debetrente op der euroflexleningen van [eiser] verhoogd naar 3,8% per jaar boven het 3-maands Euribor tarief.
2.14.
Per 1 april 2015 zijn de euroflexleningen omgezet in een rentevastlening van € 800.000.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat:
PRIMAIR
(1) Voor recht te verklaren dat ING in strijd met de op haar rustende (contractuele) zorgplicht heeft gehandeld jegens [eiser] in verband met:
(A) de opslagverhoging 2010 op lening nummer [leningnummer 1]
(B) de opslagverhoging 2010 op lening nummer [leningnummer 2]
(C) de opslagverhoging 2011 op lening nummer [leningnummer 1]
(D) de opslagverhoging 2011 op lening nummer [leningnummer 2]
(E) de opslagverhoging 2012 op lening nummer [leningnummer 1]
(F) de opslagverhoging 2012 op lening nummer [leningnummer 2]
(G) de opslagverhoging 2013 op lening nummer [leningnummer 1]
(H) de opslagverhoging 2013 op lening nummer [leningnummer 2]
(I) de opslagverhoging 2014 op lening nummer [leningnummer 1]
(J) de opslagverhoging 2014 op lening nummer [leningnummer 2]
(K) de opslagverhoging 2015 op lening nummer [leningnummer 1]
(L) de opslagverhoging 2015 op lening nummer [leningnummer 2] .
(2) Iedere opslagverhoging en/of de bepaling in de kredietovereenkomst inzake het eenzijdig wijzigen van de opslag te ontbinden.
(3) ING te veroordelen om de volgende bedragen onder de beide leningen (€ 52.212,00 onder lening nummer [leningnummer 1] en € 10.865,55 onder lening nummer [leningnummer 3] ) aan [eiser] terug te betalen binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling daarvan:
(A) de opslagverhoging 2010 op lening nummer [leningnummer 1] : € 2.520,00 (12 x € 210)
(B) de opslagverhoging 2010 op lening nummer [leningnummer 2] : € 616,87
(C) de opslagverhoging 2011 op lening nummer [leningnummer 1] : € 8.784 (12 x € 732)
(D) de opslagverhoging 2011 op lening nummer [leningnummer 2] : € 2.028,25
(E) de opslagverhoging 2012 op lening nummer [leningnummer 1] : € 11.592 (12 x € 966)
(F) de opslagverhoging 2012 op lening nummer [leningnummer 2] : € 2.515,63
(G) de opslagverhoging 2013 op lening nummer [leningnummer 1] : € 12.312 (12 x € 1.026)
(H) de opslagverhoging 2013 op lening nummer [leningnummer 2] : € 2.500,88
(1) de opslagverhoging 2014 op lening nummer [leningnummer 1] : € 14.184 (12 x € 1.182)
(J) de opslagverhoging 2014 op lening nummer [leningnummer 2] : € 2.684,13
(K) de opslagverhoging 2015 op lening nummer [leningnummer 1] : € 2.820 (2 x € 1.410)
(L) de opslagverhoging 2015 op lening nummer [leningnummer 2] : € 510,80
a. Subsidiair inzake deze vorderingen partijen te verwijzen naar een schadestaat procedure.
SUBSIDIAIR
(4) Voor recht te verklaren dat ING in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld jegens [eiser] in verband met iedere opslagverhoging met betrekking tot iedere lening.
(5) ING te veroordelen om alle betalingen onder de opslagverhogingen op beide leningen (€ 52.212,00 onder lening nummer [leningnummer 1] en € 10.865,55 onder lening nummer
[leningnummer 2] ) aan [eiser] terug te betalen binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling daarvan.
MEER SUBSIDIAIR
(6) Voor recht te verklaren dat er sprake is van onrechtvaardigde verrijking aan de zijde van ING in verband met iedere opslagverhoging met betrekking tot iedere lening.
(7) ING te veroordelen om alle betalingen onder de opslagverhogingen op beide leningen (€ 52.212,00 onder lening nummer [leningnummer 1] en € 10.865,55 onder lening nummer
[leningnummer 2] ) aan [eiser] terug te betalen binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling daarvan.
NOG MEER SUBSIDIAIR
(8) Voor recht te verklaren dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden op basis waarvan de Kredietovereenkomst(en), althans de bepaling inzake het eenzijdig wijzigen van de opslag op de beide leningen, met terugwerkende kracht wordt ontbonden.
(9) ING te veroordelen om de schade aan de zijde van [eiser] , onder de opslagverhogingen op beide leningen (€ 52.212,00 onder lening nummer [leningnummer 1] en € 10.865,55 onder
lening nummer [leningnummer 2] ) aan [eiser] terug te betalen binnen 5 dagen na het te wijzen
vonnis, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen door uw rechtbank, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling daarvan.
OVERIGE
(10) ING te veroordelen om de juridische kosten (kosten ter vaststelling van de schade) van [eiser] , te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling daarvan.
(11) ING te veroordelen in alle kosten van deze procedure te betalen binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. ING heeft in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht althans in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid door de opslag te verhogen. De opslagverhogingen waren ook in strijd met de mondelinge afspraken met [eiser] . ING heeft haar informatie- en waarschuwingsplicht geschonden door [eiser] voorafgaand aan het aangaan van de kredietovereenkomsten niet te wijzen op de bepaling met betrekking tot de opslagverhogingen en hem niet uit te leggen wat de consequenties en risico’s waren die daarmee samenhingen. ING heeft verder nagelaten [eiser] erop te wijzen dat de bepaling mogelijk haaks staat op de mondelinge afspraak. In de e-mail correspondentie heeft [eiser] vermeld dat hij niet akkoord zou zijn gegaan met de bepaling als hem duidelijk was gemaakt dat de opslag verhoogd zou kunnen worden. De bepaling met betrekking tot de opslagverhoging is niet transparant nu niet duidelijk is binnen welke marges opslagverhogingen zouden kunnen vallen. ING heeft de opslagverhogingen niet duidelijk toegelicht en daarbij geen rekening gehouden met [eiser] ’ belangen. Zijn risicoprofiel werd beter en toch steeg de opslag. De verhogingen zijn ook buitenproportioneel. [eiser] kon de verhogingen niet niet accepteren aangezien de opslagen automatisch werden geïncasseerd en hij geen financiering elders kon krijgen.
3.3.
ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de euroflexleningen sprake is van zakelijk krediet. [eiser] benutte de leningen voor de financiering van een bedrijfspand, hetgeen specifiek is opgenomen in de voorwaarden (zie 2.2). In eerste instantie was ook de eigen onderneming van [eiser] in het pand gevestigd. Dat [eiser] de leningen als natuurlijk persoon is aangegaan en ze kwalificeert als box 3-leningen maakt niet dat hij in deze moet worden aangemerkt als consument. Het gaat immers om de aard van de dienst waarop de gesloten overeenkomst betrekking heeft (vgl het Costea arrest, HvJ EU 3 maart 2015, ECLI:EU:C:2015:538) en dat was financiering voor de aanschaf van een bedrijfspand. [eiser] beoogde de financieringslasten te voldoen uit de te genereren huuropbrengsten. Dit maakt dat sprake is van een bedrijfs- of beroepsactiviteit. Ook als [eiser] het pand slechts als een belegging beschouwde, zoals hij heeft aangevoerd, geldt dat niet kan worden gesproken van een consumentenovereenkomst nu hij daarmee kennelijk beleggingswinst nastreefde hetgeen eveneens als een zakelijk doel moet worden aangemerkt. In dat verband komt ook belang toe aan het feit dat op de overeenkomsten de Algemene Kredietvoorwaarden, de Algemene Bepalingen van Pandrecht en de Algemene Voorwaarden van de Bank voor Zakelijk Krediet van toepassing waren, die [eiser] als productie 3 in het geding heeft gebracht. [eiser] geniet daarom niet de consumentenbescherming van Richtlijn 93/13/EEG ter zake van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn oneerlijke bedingen) noch die van artikelen 6:236 e.v. BW.
4.2.
In geschil is of ING de opslag op het Euribor tarief mocht verhogen. [eiser] stelt van niet en legt daaraan in de eerste plaats ten grondslag dat medewerkers van ING hem hebben toegezegd dat de opslag, in weerwil van hetgeen expliciet in de door hem ondertekende overeenkomsten uit 2007 en 2008 is vermeld, niet zou worden verhoogd. ING heeft dit gemotiveerd betwist en [eiser] heeft zijn stelling niet met stukken nader onderbouwd. Ter comparitie heeft de raadsman van [eiser] bewijs aangeboden door het horen van de (voormalige) medewerkers van ING die de toezeggingen zouden hebben gedaan, de heren [naam 2] en [naam 3] , die indertijd accountmanagers van [eiser] waren.
4.3.
Op grond van artikel 166 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een partij tot getuigenbewijs worden toegelaten als zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van betwiste feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden (‘ter zake dienend zijn’). Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat genoemde medewerkers van ING concreet aan [eiser] hebben toegezegd dat de opslag
nietzal worden verhoogd. Daartoe overweegt zij al volgt.
4.5.
Ter comparitie heeft [eiser] desgevraagd meegedeeld dat zijn accountmanager [naam 2] , voorafgaand aan het afsluiten van de lening en in reactie op de mededeling van [eiser] dat hij een concurrerende offerte van Aegon had, hem zei dat de opslag al sinds WO II niet was verhoogd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden aangemerkt als een toezegging dat de opslag niet zou worden verhoogd. Dat een opslag in het verleden langere tijd niet
is verhoogdis immers iets anders dan
een afspraakdat een opslag – waarover in de schriftelijke overeenkomst staat vermeld dat deze jaarlijks wordt herzien – niet
zal worden verhoogd.
4.6.
De toezegging van accountmanager [naam 3] zou voorafgaand aan februari 2009 zijn gedaan toen [eiser] zou zijn geadviseerd over te stappen van 1-maands naar 3-maands Euribor, waarvoor doorgaans een hogere rente in rekening wordt gebracht. In dit verband heeft de raadsman van [eiser] verwezen naar een e-mail van [eiser] aan [naam 4] van 19 januari 2011 (overgelegd als productie 5 bij dagvaarding) waarvan ING eveneens de ontvangst heeft betwist. In deze e-mail schrijft [eiser] dat zijn accountmanager hem in 2008 had voorgehouden dat hij bij een overstap van 1- naar 3-maans Euribor
geenopslag meer zou hoeven te betalen hetgeen iets anders is dan een opslag die niet verhoogd wordt. Vaststaat dat [eiser] ook na zijn overstap naar het 3-maands Euribor tarief een opslag is blijven betalen en dat hij slechts bezwaar heeft gemaakt tegen de verhogingen. Ook geldt dat ING aan [eiser] bij brief van 3 februari 2009 (zie 2.4) heeft bevestigd dat met ingang van februari 2009 het 3-maands Euribor tarief geldt met een opslag van 1,25% per jaar. In de brief wordt dus geen melding gemaakt van een afspraak dat geen opslag hoeft te worden betaald of dat de opslag niet zou worden verhoogd, hetgeen niet strookt met de stelling van [eiser] dat hij alleen onder die voorwaarde akkoord is gegaan met de wijziging van 1-maands naar 3-maands Euribor.
4.7.
De raadsman van [eiser] heeft ter comparitie gesteld dat in een (als productie 9 bij dagvaarding in het geding gebrachte) e-mail van [eiser] aan zijn toenmalige accountmanager [naam 4] van 17 januari 2013 naar de afspraak wordt verwezen. ING heeft de ontvangst van deze mail betwist. Maar zelfs als dat anders was, dan helpt de e-mail [eiser] niet aangezien naar het oordeel van de rechtbank daarin geen concrete aanwijzing van de gestelde toezegging kan worden gevonden. Een concrete afspraak met [naam 2] of met [naam 3] wordt daarin niet genoemd en er wordt slechts gerefereerd aan het feit dat bij een overgang van 1- naar 3-maands Euribor geen
extraopslagen in rekening zouden worden gebracht hetgeen, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet kan worden aangemerkt als een toezegging dat de opslag niet zou worden
verhoogd.
4.8.
Al met al wordt geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn
dater toezeggingen zijn gedaan zoals [eiser] die stelt en heeft [eiser] niet helder gemaakt
welke afspraaknu precies gemaakt zou zijn. Voort staan die toezeggingen haaks op de tariefafspraak in de door [eiser] ondertekende overeenkomsten die uitgaat van een jaarlijkse herziening van de opslag. De slotsom is dat het bewijsaanbod niet te zake dienend is en dat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
4.9.
[eiser] legt aan zijn vorderingen verder ten grondslag dat ING in strijd met haar zorgplicht, niet in het belang van [eiser] , onrechtmatig en in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door de opslag zo exorbitant te verhogen en dat hij hierdoor schade heeft geleden.
4.10.
Voor zover [eiser] beoogt te stellen dat aan ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op de bevoegdheid om de opslag te herzien zoals zij heeft gedaan – het betrof volgens [eiser] verhogingen met bijna 200%, zonder toelichting of onderbouwing terwijl ING wist dat [eiser] de verhogingen niet uit de exploitatie van het pand kon voldoen – wordt als volgt overwogen. De tariefafspraak, waarin de bevoegdheid om de opslag te herzien is opgenomen, is duidelijk. Dat [eiser] begreep dat ING op basis daarvan de opslag jaarlijks kon verhogen volgt reeds uit zijn eigen stelling dat hij daarover voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst met [naam 2] heeft gesproken. Zoals al is overwogen, is de mededeling van [naam 2] dat de opslag al sinds WO II niet is verhoogd, echter geen garantie dat de opslag niet zou worden verhoogd. Verder geldt dat in artikel 8.2 van de Algemene Kredietvoorwaarden van ING, waarvan [eiser] de ontvangst voor akkoord heeft ondertekend, concreet is vermeld onder welke omstandigheden de opslag kon worden herzien. In haar brieven van 11 januari 2011 waarin ING een opslagverhoging naar 2,67% aankondigt heeft zij ook toegelicht wat daarvoor de aanleiding was. Dat zij gehoor heeft gegeven aan protesten van [eiser] daartegen volgt uit het feit dat de verhoging vervolgens beperkt is gebleven tot 2,47%. Ook nadien heeft ING toegelicht wat de aanleiding was voor de opslagverhoging en ook toen heeft zij in voorkomende gevallen gehoor gegeven aan [eiser] ’ protest. Dat ING wist dat [eiser] de verhogingen niet uit de exploitatie van het pand kon voldoen is, wat daar ook van zij, onvoldoende voor het oordeel dat zij op de tariefafspraak geen beroep mocht doen. Niet alleen komt een en ander voor rekening en risico van [eiser] , ook geldt dat de Euribor in de desbetreffende periode is gedaald en gesteld noch gebleken is dat de rentelasten voor de euroflexleningen in hun totaliteit zijn gestegen en dat [eiser] daardoor in de problemen kwam.
4.11.
[eiser] heeft ter comparitie gesteld dat hij niet kon overstappen naar een andere bank om aan de opslagwijzigingen te ontkomen. Hij stelt dat zijn aanvragen bij andere banken alle (mondeling) zijn afgewezen en heeft daarvan bewijs aangeboden. Ook heeft hij aangevoerd dat de boeterente die ING hem in rekening zou brengen bij vervroegd aflossen hem daarvan weerhield. Overwogen wordt dat, wat er ook zij van de vraag of [eiser] zijn financiering inderdaad nergens anders kon onderbrengen, dit niet ter zake doet omdat ook dit voor zijn rekening en risico komt. Indien de opslagverhogingen tot gevolg hadden dat [eiser] de rentelasten niet langer kon of wilde opbrengen, had hij het krediet, nu sprake was variabelrentende leningen, vier keer per jaar (steeds aan het einde van een rentevastperiode van 3-maands Euribor) kunnen opzeggen en de aflossing desnoods uit de verkoop van het pand kunnen voldoen. De stelling met betrekking tot de boete die [eiser] zou moeten betalen bij het aflossen van de leningen is betwist en niet nader onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.12.
[eiser] heeft betoogd dat zijn verbeterde risicoprofiel juist een verlaging van de opslag met zich mee had moeten brengen. Overwogen wordt dat niet concreet duidelijk is geworden dat en waarom [eiser] ’ risicoprofiel verbeterde. Het enkele feit dat hij afloste op de leningen is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende terwijl de omvang van de opslag op meerdere factoren berustte. Zo is in dit geding duidelijk geworden dat ING niet steeds de door haar gewenste informatie van [eiser] kreeg, hetgeen – zo is in artikel 8.2 van de Algemene Kredietvoorwaarden bepaald – een omstandigheid is die tot een wijziging van de opslag kan leiden. In de brieven van januari 2011, 2012 en 2014 met toelichting van ING op de toen voorgenomen opslagverhogingen is verder steeds verwezen naar de actuele marktomstandigheden en het veranderde risicoprofiel bij kredietverlening door recente economische ontwikkelingen. De in rekening gebrachte opslag is steeds het resultaat van een optelsom van allerlei factoren, waarbij het neerwaartse effect van de aflossing door [eiser] op de leningen kennelijk een minder grote rol speelde dan de overige factoren, die een opwaarts effect hadden. De slotsom is dat het beroep van ING op de tariefafspraak in de euroflexleningen, bij het verhogen van de opslag, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Gelet op al het voorgaande wordt ook overwogen dat de stelling dat ING onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, evenmin opgaat.
4.13.
[eiser] legt aan de gestelde zorgplichtschending ten grondslag dat ING heeft verzuimd hem voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomsten te wijzen op de risico’s verbonden aan de tariefafspraak waarin de jaarlijkse herziening van de opslag is opgenomen. Naar vaste rechtspraak rust op de bank, als bij uitstek deskundig te achten professionele financiële dienstverlener, die een (beleggings-) product adviseert, een (bijzondere) zorgplicht die mede ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Hoever die zorgplicht gaat, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels. Deze zorgplicht behelst onder meer dat de bank, ook afhankelijk van de aard en complexiteit van het te verstrekken advies en of te adviseren product, vooraf voldoende onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en doelstellingen van de cliënt, om in te kunnen schatten of en, zo ja, in hoeverre en op welke wijze zij de cliënt dient te informeren over de werking en kenmerken van een voorgenomen transactie of toegepaste constructie en hem moet waarschuwen voor de (bijzondere) risico’s die daaraan verbonden zijn, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen transactie of toegepaste (beleggings-)strategie mogelijk niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid (vgl. Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914).
4.14.
In de eerste plaats wordt overwogen dat in de overeenkomsten van geldlening is vermeld dat ING bij het aangaan daarvan geen advies heeft verstrekt terwijl verder, zoals al is overwogen, niet is komen vast te staan dat [eiser] de tariefafspraak en de mogelijke consequenties daarvan niet begreep. Het beroep op de bancaire zorgplicht zoals hiervoor beschreven faalt dan ook. [eiser] heeft tenslotte een beroep gedaan op de in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017 neergelegde zorgplicht van ING, stellende dat ING geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Overwogen wordt dat het enkele feit dat ING de opslag heeft verhoogd, waartoe zij op grond van de tariefafspraak bevoegd was, onvoldoende is om te oordelen dat ING onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser] en dat zij in strijd met haar contractuele zorgplicht heeft gehandeld. Van misbruik van omstandigheden en ongerechtvaardigde verrijking is, in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin sprake.
4.15.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van ING begroot op € 3.946 voor griffierecht en € 3.414 (2 punten x tarief € 1.707) voor salaris advocaat. De nakosten en gevorderde wettelijke rente worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 7.360 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van ING ontstane nakosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M.L.S. Kalff en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EMH