In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 1 augustus 2015 in Dummerstorf, Duitsland, zijn gehuwd. De vrouw, burger van de Bondsrepubliek Duitsland, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet langer betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft op basis van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht toegepast en geoordeeld dat de duurzame ontwrichting voldoende is komen vast te staan, waardoor het verzoek tot echtscheiding toewijsbaar is.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben bij huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding overeengekomen en hebben elke vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen uitgesloten. De vrouw heeft verzocht om de man te verplichten medewerking te verlenen aan de vaststelling van de economische waarde van de woning, met een dwangsom als sanctie. De man heeft zich verweerd en verzocht om niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel om afwijzing van haar verzoeken. De rechtbank heeft besloten de behandeling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan te houden in afwachting van bericht van partijen over hun onderling overleg.
De rechtbank heeft uiteindelijk de echtscheiding uitgesproken en de verdere beslissing omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden, met de instructie dat partijen de rechtbank schriftelijk dienen te informeren over de voortgang van hun overleg. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter R.M. Troost in aanwezigheid van griffier T. Jelierse.