ECLI:NL:RBAMS:2019:7736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
19/68 en 19/106
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woonruimteaanpassing op grond van de Wmo 2015, herhaalde aanvraag, evident onredelijk, beroep gegrond, rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in twee bestuursrechtelijke zaken, AMS 19/68 en AMS 19/106, betreffende een aanvraag om een woonruimteaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Rezaie, had in beide zaken een aanvraag ingediend voor aanpassing van de balkonrail, omdat haar zoon, die een verstandelijke beperking heeft, over de balkonrail probeert te klimmen. De gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door J.M. Boegborn, had de aanvragen afgewezen, met de motivering dat er geen passende en veilige oplossing binnen de kostengrens was en dat ouders normale oppasmaatregelen dienden te nemen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat het beroep in de zaak AMS 19/106 niet-ontvankelijk was, omdat eiseres te laat beroep had ingesteld. In de zaak AMS 19/68 oordeelde de rechtbank echter dat de afwijzing van de aanvraag evident onredelijk was. De rechtbank volgde het advies van het Indicatie Adviesbureau (IAB), dat positief had geadviseerd over de noodzaak van de aanpassing, en oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gedaan om zijn zorgplicht te vervullen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II, herstelde het primaire besluit en kende de gevraagde woonruimteaanpassing toe. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/68 en 19/106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaken tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. D. Rezaie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (gemachtigde: J.M. Boegborn).

Procesverloop

Inzake AMS 19/106
Bij besluit van 26 september 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woonruimteaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Inzake AMS 19/68
Bij besluit van 24 september 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woonruimteaanpassing op grond van de Wmo afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen de bestreden besluit I en II beroep ingesteld op 4 januari 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van [de persoon] (begeleider [bedrijf] ). Tevens is aanwezig S. Dönmas, tolk in de Turkse taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inzake AMS 19/106

Is het beroep tijdig ingediend?
1.1.
In geschil is de vraag of eiseres ontvankelijk is in haar beroep tegen het bestreden besluit I.
1.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij het bestreden besluit I alsnog bij brief van 19 juni 2018 heeft ontvangen. Daarbij is aan eiseres ten onrechte geen aanvullende termijn gegund voor het aanwenden van rechtsmiddelen.
1.3.
De rechtbank overweegt dat het later ontvangen van het bestreden besluit I niet betekent dat de beroepstermijn opnieuw een aanvang heeft genomen op 19 juni 2018. Eiseres diende zodra zij bekend was met de beslissing van verweerder zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk beroep in te stellen. Volgens vaste jurisprudentie dient hierbij aan een termijn van twee weken te worden gedacht. Echter, eiseres heeft pas op 4 januari 2019 alsnog beroep ingesteld. Aan het vereiste om zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk beroep in te stellen heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Eiseres heeft dan ook buiten de termijn beroep ingesteld, zodat zij te laat is geweest.
1.4.
De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bepaald in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat het bestreden besluit I alsnog aan eiseres is verzonden met de begeleidende brief van 18 mei 2018. Eiseres heeft dit niet betwist. Hierin heeft verweerder eiseres gewezen op de mogelijkheid om pro forma beroep in te stellen om de termijn veilig te stellen. Eiseres heeft in plaats van beroep in te stellen, een nieuwe aanvraag ingediend. Dat komt voor risico van eiseres, zodat deze omstandigheden niet tot verschoonbaarheid kunnen leiden.
1.5.
Gelet op vorenstaande dient het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Inzake AMS 19/68

Wat is er aan de hand?
2. Eiseres woont in een flat op de eerste etage. De aanvraag om een woonruimteaanpassing ziet op de verhoging van de balkonrail, omdat de zoon van eiseres, steeds eroverheen probeert te klimmen. De zoon van eiseres ( [naam kind] ), geboren op [geboortedatum] 2008, heeft een verstandelijke beperking, waardoor hij functioneert op een leeftijd van 3 jaar. Verder heeft hij een sociaal-emotionele ontwikkelingsstoornis, waardoor hij sociaal emotioneel functioneert op een leeftijd van 0-6 maanden. Ook heeft hij problemen met communicatie: hij maakt klanken en neuriet.
Besluitvorming verweerder
3.1.
Uit de gedingstukken is de rechtbank het volgende gebleken. Eiseres heeft op 23 mei 2017 zich voor het eerst tot verweerder gewend met haar hulpvraag. Op 3 juli 2017 heeft het Indicatie Adviesbureau (IAB) een huisbezoek afgelegd en verweerder positief geadviseerd. Uit dit advies blijkt dat [naam kind] iedere keer over het balkon wil klimmen als hij daar onder toezicht aan het spelen is. Eiseres vertelt dat zij [naam kind] blijft corrigeren, echter rent hij dan naar de andere kant van het balkon en probeert het opnieuw. Eiseres heeft geprobeerd het balkon af te schermen, maar [naam kind] ziet dit als een grotere uitdaging. Het IAB concludeert dat nu [naam kind] amper/niet corrigeerbaar is in zijn gedrag, hierdoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan en er geen voorliggende voorzieningen zijn, zodat de balkonrail dient te worden verhoogd.
3.2.
Verweerder heeft in afwijking van dit advies, de aanvraag om een verhoging van de balkonrail afgewezen, omdat er geen passende en veilige oplossing is om de balkonrail veilig te maken binnen de maximale kostengrens. Geadviseerd wordt om de deur dicht te houden of te verhuizen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en aangegeven dat de deur dichthouden in de zomer ertoe leidt dat het huis niet gekoeld kan worden. Tevens leidt verhuizen tot weer andere problemen. Eiseres vraagt verweerder te kijken naar een goedkoper alternatief dat tevens veilig is. Hierop heeft verweerder een offerte opgevraagd bij Welzorg, voor aanpassing van de balkonrail. Het blijkt € 9.866,34 te kosten. Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3.3.
Op 18 juli 2018 heeft eiseres voor een tweede maal een aanvraag om verhoging van de balkonrail ingediend. Het IAB heeft op 5 september 2018 een huisbezoek afgelegd en op 7 september 2018 wederom positief geadviseerd. Eiseres woont met haar twee zonen. De oudste heeft geen beperkingen. [naam kind] wil steeds over het balkon klimmen. Hij heeft problemen met het verwerken van prikkels. [naam kind] is niet te corrigeren. Eiseres heeft al van alles geprobeerd om te voorkomen dat [naam kind] over het balkon klimt maar dit heeft geen effect gehad. [naam kind] is 130 cm lang en de balustrade is 109 cm hoog. Voorts blijkt uit het advies dat er geen eigen mogelijkheden of mogelijkheden binnen de sociale omgeving beschikbaar zijn die een bijdrage kunnen leveren bij het compenseren van het probleem. Eiseres houdt nu angstvallig de schuifpui naar het balkon op slot en haalt de sleutel uit de schuifpui zodat [naam kind] niet op het balkon kan komen.
3.4.
In afwijking van het advies van het IAB, heeft verweerder bij het primaire besluit II, gehandhaafd bij het bestreden besluit II, de aanvraag om ophoging van de balkonrail afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken in vergelijking met de vorige aanvraag. De motivering van het primaire besluit I en het bestreden besluit I, geldt nog steeds. Van ouders mogen normale oppasmaatregelen worden verwacht wanneer sprake is van beperkingen die samenhangen met een gedragsstoornis en/of andere psychische problematiek die ertoe leidt dat belemmeringen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning. Eiseres kan maatregelen nemen als toezicht houden en het balkon ontoegankelijk maken. Dit is voorliggend op een woonruimteaanpassing. Ook verhuizen is een optie, aldus verweerder.
Had verweerder de aanvraag inhoudelijk moeten behandelen?
3.5.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de aanvraag van 18 juli 2018 als herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft behandeld. De aanvraag had inhoudelijk moeten worden behandeld en verweerder had niet enkel kunnen verwijzen naar de eerder afwijzende beschikking.
3.6.
Uit artikel 4:6, eerste lid, van de Awb volgt dat indien na een afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Indien daarvan geen sprake is, kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, zonder toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb, deze aanvraag, onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, afwijzen.
Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Als het bestuursorgaan beleid voert, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of het bestuursorgaan een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. Als het bestuursorgaan zulk beleid niet voert en het hierover in het besluit ook geen standpunt heeft ingenomen, dan zal de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen zodanig standpunt alsnog in te nemen. [1]
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat deze grond slaagt. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Er is tweemaal duidelijk positief geadviseerd door de medisch deskundige van het IAB dat [naam kind] in aanmerking dient te komen voor een verhoging van de balkonrail omdat hij amper/niet corrigeerbaar is in zijn gedrag. Volgens de medisch deskundige kunnen door het gedrag van [naam kind] gevaarlijke situaties ontstaan. Er zijn geen eigen mogelijkheden of mogelijkheden binnen de sociale omgeving beschikbaar die een bijdrage kunnen leveren bij het compenseren van het probleem. Verweerder heeft afgeweken van het advies met de motivering dat van ouders normale oppasmaatregelen mogen worden verwacht, bijvoorbeeld door het houden van toezicht. De rechtbank volgt deze motivering niet. Deze is tegenstrijdig met het advies van de medisch deskundige die aangeeft dat dit gelet op de leeftijd en gedragsproblemen van [naam kind] geen optie is.
De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming van verweerder om de aanvraag conform artikel 4:6 af te wijzen, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en de compensatieplicht op grond van de Wmo. Weliswaar is het aan verweerder op welke manier invulling wordt gegeven aan de compensatieplicht van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo, echter dat betekent niet dat verweerder niet de rechtsplicht heeft om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. In het geval van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om zijn rechtsplicht te vervullen. Eiseres heeft zich in 2017 al tot verweerder gewend met haar hulpvraag en tot op heden is daar geen invulling aan gegeven. Verweerder had het advies van het IAB moeten opvolgen en de aanvraag om de woonruimteaanpassing moeten toewijzen.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit II. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en alsnog de woonruimteaanpassing (de ophoging van het balkonhek) toe te kennen in navolging van het advies van het IAB. Er is, gelet op het IAB advies en het feit dat de aanpassing het in het Financieel besluit opgenomen bedrag van € 10.000,- niet te boven gaat, geen andere uitkomst mogelijk. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder in contact zal treden met eiseres over vervolgstappen.
5. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in beroep begroot de rechtbank op € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een gewicht van 1).
6. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- aan haar vergoedt.

Beslissing

Inzake AMS 19/106
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Inzake AMS 19/68
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiseres de gevraagde woonruimteaanpassing wordt toegekend;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- (zegge: zevenenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van 1.024,- (zegge: duizend vierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 23-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131 (https://www.navigator.nl/document/id34aeb39b786c465294d522dcd56b884e?anchor=id-962562a8-92d3-4f02-b57b-cd6eb24af003), m.nt. H.E. Bröring