ECLI:NL:RBAMS:2019:7812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
13/684015-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige diefstal met vuurwapen tijdens overval op drankkoerier

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2019 samen met een medeverdachte een gewelddadige overval heeft gepleegd op een drankkoerier van Drank 020 B.V. De verdachte heeft de koerier tegen de bus aangeduwd en in zijn richting geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij een vuurwapen is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de rol van de verdachte in de overval meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsrapport en de noodzaak voor behandeling van de verdachte voor zijn impulsproblematiek. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [naam aangever] tot een totaalbedrag van € 8.777,46 toegewezen, terwijl de vordering van [naam 1] niet-ontvankelijk is verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684015-19 en 13/077410-18 (TUL) (promis)
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 april 2019, 5 juli 2019 en 25 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 januari 2019 in Amsterdam samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld tegen [naam aangever] , welk geweld bestond uit het tonen van een vuurwapen, het vastpakken van [naam aangever] , hem op het hoofd slaan met het vuurwapen en met het vuurwapen in de richting van [naam aangever] schieten.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Volgens de officier is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, waarbij verdachte geweldshandelingen heeft verricht en zich niet heeft gedistantieerd van de overval.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het strafdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een veroordeling te komen. Uit het dossier is immers niet af te leiden dat verdachte de goederen heeft weggenomen en de goederen zijn ook niet bij hem aangetroffen. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [naam aangever]
(hierna: aangever), omdat alleen de aangever hierover heeft verklaard. Dat is onvoldoende om het bewijsminimum te halen. Als de rechtbank deze verklaring wel meeneemt in de bewijsoverweging, blijkt hieruit slechts dat verdachte de aangever heeft geduwd, wat onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte geweld heeft gebruikt. Ook is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de overval te komen. Dat verdachte naast de medeverdachte heeft gestaan en zich niet heeft gedistantieerd is ook onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Bovendien heeft verdachte de medeverdachte juist tegengehouden en ervoor gezorgd dat de situatie niet verder uit de hand liep.
Ten slotte kan het benodigde dubbele opzet (op het medeplegen en op de diefstal) niet worden bewezen, reden waarom verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het strafdossier en de verklaring op zitting van verdachte volgt het volgende. Verdachte heeft op 17 januari 2019 twee keer gebeld naar de koeriersdienst [naam 1] (
hierna: [naam 1]). Rond 03:00 uur heeft aangever als koerier van [naam 1] een bestelling afgeleverd aan de [adres] , dit verloopt voorspoedig. Rond 05:30 uur is aangever na een telefoontje opnieuw naar de [adres] gereden. Dit keer komen er twee in het zwart geklede donkere jongens naar hem toe. Er ontstaat een discussie over de teruggave van de borg en vervolgens is het, in de woorden van verdachte, uit de hand gelopen. Verdachte heeft gezien dat iemand een wapen heeft getrokken. Aangever verklaart hierover dat dit de medeverdachte was en dat verdachte hem na het trekken van het wapen heeft vastgepakt en tegen de auto heeft aangeduwd. Vervolgens heeft de medeverdachte hem met het wapen op zijn neus en zijn hoofd geslagen. Aangever is weggerend, maar verdachte en de medeverdachte zijn achter hem aangerend. Aangever is gevallen en door verdachte en de medeverdachte omhoog getild. Toen aangever weigerde zijn telefoon af te geven, heeft de medeverdachte met het wapen in zijn richting geschoten en heeft een kogel zijn been geschampt. Door meerdere getuigen is een schot gehoord. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij rond 06:00 uur op de [adres] geluiden heeft gehoord en dat zij drie personen heeft gezien, te weten één met een bebloed gezicht en twee in het donker geklede mannen met een getinte huidskleur. De verklaring van aangever wordt dan ook voldoende ondersteund door de verklaring van [naam getuige] . Verder past de door aangever opgegeven toedracht bij zijn letsel, te weten een huidbeschadiging op zijn neus en aan de rechterkant van zijn hoofd, en een schotverwonding aan het rechter onderbeen.
Aangever heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachte, nadat er is geschoten, zijn teruggelopen naar de bestelbus van [naam 1] en dat hij heeft gezien dat zij de bus hebben leeggehaald. Uit de aangifte van [naam 2] , gedaan namens [naam 1] , blijkt dat uit de bestelbus onder andere een geldbedrag, lachgastanks, flessen sterke drank, flessen frisdrank en pakjes sigaretten zijn weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank weegt hierin mee dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij de diefstal met geweld. Hij heeft immers, nadat de medeverdachte een wapen trok, aangever vastgepakt en tegen de bestelbus geduwd waarna de medeverdachte hem op het hoofd heeft geslagen met een vuurwapen. Vervolgens is verdachte samen met de medeverdachte achter aangever aangerend, hebben zij beiden aangever omhoog getrokken nadat hij was gevallen en is er door de medeverdachte op aangever geschoten. Uit deze gang van zaken volgt dat verdachte wel degelijk geweld heeft gebruikt en dat het, anders dan de verdediging aanvoert, om meer gaat dan het enkel niet distantiëren van de gedragingen van de medeverdachte. Aangever heeft verder vanaf afstand gezien dat beide mannen goederen uit de bestelbus hebben gehaald. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] die heeft verklaard dat aangever alleen stond terwijl de twee verdachten bezig waren in een inhammetje. Dat er goederen uit de bus zijn gestolen, wordt ook bevestigd door de aangifte van [naam 2] namens [naam 1] . Dat deze goederen niet onder verdachte zijn aangetroffen, doet daar niet aan af. Ten slotte zijn verdachte en de medeverdachte samen gevlucht en dezelfde richting op gerend, waarna verdachte is aangehouden.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
op 17 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen alcoholhoudende drank, flessen frisdrank, lachgastanks, doosjes lachgaspatronen, zakjes ballonnen, een koelbox, pakjes sigaretten, emmers popcorn, aluminium crackers, slagroomspuiten, een houten pallet en een geldbedrag, toebehorende aan [naam aangever] of [naam 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen voornoemde [naam aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader naar voornoemde [naam aangever] zijn gelopen en vervolgens voornoemde [naam aangever] een vuurwapen hebben getoond en voornoemde [naam aangever] hebben vastgepakt en vastgegrepen en voornoemde [naam aangever] met voornoemd vuurwapen op het hoofd hebben geslagen en voornoemd vuurwapen in de richting van voornoemde [naam aangever] hebben gehouden en gericht en met voornoemd vuurwapen in de richting van voornoemde [naam aangever] hebben geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman integrale vrijspraak heeft bepleit, is er geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval van een drankkoerier waarbij een vuurwapen is gebruikt. Uit hetgeen verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, is gebleken dat er geen sprake is geweest van berekenend handelen. Er lijkt sprake te zijn geweest van een gelegenheidsmisdrijf. Verdachte heeft zich laten meeslepen door de situatie en deze is volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft bijgedragen aan een heftig geweldsincident, waarbij door de medeverdachte zelfs op straat is geschoten. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer slechts zijn werk deed. Verdachte en de medeverdachte hebben enkel oog gehad voor hun eigen financieel gewin en geen enkele rekening gehouden met de impact van hun handelen op het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als hiervoor omschreven grote impact kan hebben op het slachtoffer en op de gevoelens van onveiligheid in het algemeen. De rechtbank merkt daarbij op dat deze zaak enkel verliezers kent, nu bekend is hoe deze zaak voor medeverdachte [naam medeverdachte] is afgelopen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 september 2019, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld voor zijn impulsproblematiek. Ook ter voorkoming van recidive ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de voorgestelde bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht en meewerken aan een ambulante behandeling. Ten slotte merkt de rechtbank op dat het zeer kwalijk is dat, ondanks verschillende opdrachten van de rechtbank op de eerdere zittingen, niet serieus werk is gemaakt van het opstellen van een rapport omtrent verdachte.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Op de zitting is echter gebleken dat de detentie, mede door zijn jonge leeftijd, bovenmatig zwaar is voor verdachte. De rechtbank laat ook de omstandigheid meewegen dat de medeverdachte het wapen heeft gebruikt en verdachte zich heeft laten meeslepen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur aan verdachte opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III. Hierop is, zakelijk weergegeven, vermeld dat een geldbedrag van € 656,45, patronen en een grote hoeveelheid kleding onder verdachte in beslag zijn genomen.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 1 tot en met 4 behoren aan verdachte toe en kunnen aan hem worden teruggegeven.
Teruggave aan [naam 1]
Het in de beslaglijst opgenomen goed onder 5, te weten het geldbedrag van € 656,45, behoort toe aan [naam 1] en kan aan haar worden teruggegeven.
Teruggave aan [naam aangever]
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 12 tot en met 14, te weten een broek, jas en schoenen, behoren toe aan [naam aangever] en kunnen aan hem worden teruggegeven.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De in de beslaglijst opgenomen goederen onder 6, 11, en 15 tot en met 20 worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, nu nog niet is gebleken aan wie deze goederen toebehoren.
Onttrekking aan het verkeer
De in de beslaglijst onder 7 tot en met 10 opgenomen patronen moeten worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9. Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van benadeelde partij van [naam aangever]
De benadeelde partij [naam aangever] vordert € 4.257,46 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.257,46 gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade.
De raadsman heeft zich primair – gezien de bepleitte vrijspraak van het primair ten laste gelegde – op het standpunt gesteld dat [naam aangever] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat vast staat dat aan [naam aangever] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde post inhoudende de kleding van [naam aangever] van € 480,- komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu deze kleding door de politie in beslag is genomen en aan verdachte zal worden teruggegeven. De vordering tot materiële schadevergoeding zal daarom tot een bedrag van in totaal € 3.777,46 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 januari 2019.
Ook staat vast dat door het bewezenverklaarde aan [naam aangever] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien [naam aangever] ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,- voor de immateriële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 januari 2019.
Nu de vordering van [naam aangever] wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [naam aangever] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [naam aangever] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 8.777,46, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De vordering namens [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 3.695,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit € 2.895,- aan gestolen goederen en € 800,- aan weggenomen geldsom, en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, bestaande uit reputatieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de materiële schade van de gestolen goederen tot een bedrag van € 2.895,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zou [naam 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleitte vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat [naam 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en een te zware belasting van het strafproces inhoudt en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Zo geldt ten aanzien van de materiële schadevergoeding dat een overzicht van de inkoopwaarde van de weggenomen goederen ontbreekt, terwijl de weggenomen geldsom in beslag is genomen en zal worden teruggegeven aan [naam 1] . Verder is niet onderbouwd dat [naam 1] reputatieschade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en dat de gestelde schade op € 25.000,- is te begroten. [naam 1] zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 18 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/077410-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 november 2018 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank acht op dit moment het toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging echter niet opportuun gelet op de gevangenisstraf die voor dit feit aan hem zal worden opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
Stelt alsalgemene voorwaardendat veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en,
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat veroordeelde:
zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
zich laat behandelen door een nog nader door de reclassering te bepalen instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggaveaan
verdachtevan:
de goederen op de beslaglijst onder 1 tot en met 4, te weten:
 een jas (merk: Canada Goos): 5694997;
 schoenen (merk: Nike): 5695000;
 een broek (merk: Nike): 5695004;
 een vest (merk: Nike): 5695005.
Gelast de teruggaveaan
[naam 1]van:
het goed op de beslaglijst onder 5, te weten:
- een geldbedrag ter hoogte van € 656,45: 5714211.
Gelast de teruggaveaan
[naam aangever]van:
de goederen op de beslaglijst onder 12 tot en met 14, te weten:
 een broek: 5694983;
 een jas: 5694986;
 schoenen: 5694989.
Gelastde
bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
de goederen op de beslaglijst onder 6, 11 en 15 tot en met 20, te weten:
een geldbedrag ter hoogte van € 40,-: 5707836;
een verband (pleister): 5694981;
 bivakmuts: 5694992;
 schiethandenzak rechts: 5694995;
 schiethandenzak links: 5694996;
 schietmouw links: 5694982;
 schietmouw rechts: 5694984;
 verband: 5694804.
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
De goederen op de beslaglijst onder 7 tot en met 10, te weten:
 patronen: 5694933, 5694939, 569494, 5694974.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [naam aangever] toe tot een bedrag van € 8.777,46 (zegge: achtduizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en zesenveertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Het voornoemde bedrag bestaat voor een deel, groot € 3.777,46, uit materiële schade en voor een deel, groot € 5.000,-, uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [naam aangever] , het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door [naam aangever] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [naam aangever] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam aangever] , te betalen de som van € 8.777,46 (zegge: achtduizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en zesenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 78 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Het voornoemde bedrag bestaat voor een deel groot € 3.777,46 aan materiële schade en voor een deel groot € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte heeft voldaan aan één van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaartde benadeelde partij
[naam 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/077410-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2019.
[...]