In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2019 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren in 2015, en haar vader, die verdacht wordt van de partnerdoding van de moeder van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 13 mei 2019 een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de benoeming van een bijzondere curator, mr. G.B.J.M. Spoormans, die betrokken is bij de zaak. Tijdens de zitting op 26 september 2019 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de pleegmoeder, de vader, de tante van de minderjarige en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam (GI). De Raad concludeert dat er geen gronden zijn om de omgang tussen de vader en de minderjarige te ontzeggen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zoals trauma begeleiding voor de minderjarige en regulering van de emoties van de vader tijdens het contact.
De rechtbank oordeelt dat omgang in het belang van de minderjarige is, maar dat dit pas kan plaatsvinden als aan de voorwaarden is voldaan. De GI zal de hulpverlening coördineren en de omgang begeleiden. De bijzondere curator benadrukt het belang van herstelcontact tussen de vader en de minderjarige, aangezien zij al negen maanden geen contact hebben gehad. De rechtbank heeft de taak van de bijzondere curator beëindigd en de verzoeken met betrekking tot de voogdij aangehouden tot een pro forma zitting op 25 mei 2020. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter.