Op 18 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 april 2019 te Amsterdam verschillende goederen heeft vernield en een begeleider heeft bedreigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en de raadsvrouw, mr. M. Çakar, tijdens de zitting op 4 oktober 2019. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie en een verstandelijke beperking, heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vernielen van goederen van de instelling Mentrum en het bedreigen van een begeleider door met een ijzeren stoelpoot tegen de ramen en deuren van het kantoor te slaan en de deur in te trappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat zijn gedragingen hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, omdat deze niet meer opportuun is. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.