ECLI:NL:RBAMS:2019:7914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
13/102936-19 (A), 13/118991-19 (B), 13/155263-19 (C) en 13/166742-19 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, bezit en verkoop van cocaïne, en diefstal met geweld

Op 18 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1966, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak betreft mishandeling van zijn ex-partner, het bezit en de verkoop van cocaïne, en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is op 27 april 2019 beschuldigd van het mishandelen van zijn levensgezel, waarbij hij haar tegen een glazen deur duwde, wat resulteerde in letsel. Op 15 mei 2019 had hij 0,74 gram cocaïne in zijn bezit. Daarnaast heeft hij op 28 juni 2019 cocaïne verkocht en op dezelfde dag ook een grotere hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Tot slot heeft hij op 10 juli 2019 samen met een ander goederen gestolen uit een supermarkt, waarbij geweld werd gebruikt tegen een medewerker van de winkel. De rechtbank heeft de verdachte deels vrijgesproken van de mishandeling, maar de overige feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank heeft geen ISD-maatregel opgelegd, maar benadrukt de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/102936-19 (A), 13/118991-19 (B), 13/155263-19 (C) en 13/166742-19 (D)
Datum uitspraak: 18 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 4 oktober 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat - ten laste gelegd dat hij schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A:
1. mishandeling van levensgezel [slachtoffer 1] op 27 april 2019;
Zaak B:
2. aanwezig hebben van 0,74 gram cocaïne op 15 mei 2019;
Zaak C:
1. medeplegen van verkopen van 0,21 gram cocaïne op 28 juni 2019;
2. aanwezig hebben van 5,4 gram cocaïne 28 juni 2019;
Zaak D:
1. medeplegen van diefstal bij Deen supermarkt, met geweld op 10 juli 2019;
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Zij voert daartoe het volgende aan.
Zaak A (mishandeling [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en verdachte hadden een problematische relatie. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er eerdere meldingen van huiselijk geweld waren gedaan. [slachtoffer 1] was op 27 april 2019 opgesloten in het huis van verdachte. Zij geeft verdachte een trap om te ontsnappen. Verdachte schopt [slachtoffer 1] in haar zwangere buik. Er ontstaat een worsteling, waarbij [slachtoffer 1] tegen de glazen deur wordt gegooid. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer 1] niet heeft aangeraakt en dat de wind de deur dichtsloeg, waardoor de ruit kapot ging en het glas op de arm van [slachtoffer 1] is gekomen. Die verklaring is niet aannemelijk. De deur is niet onderzocht en verdachte weigert toestemming te geven om de woning te onderzoeken. De aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de letselverklaring en de foto’s in het dossier. Volgens de GGD past het letsel meer bij de beschreven toedracht van [slachtoffer 1] . Er is geen twijfel dat het letsel op 27 april 2019 is ontstaan en niet later.
Zaak B (bezit cocaïne)
Het drugsbezit kan bewezen worden op grond van het politierapport en het proces-verbaal van bevindingen. Verdachte bekent ook dat hij op 15 mei de ten laste gelegde drugs bij zich had.
Zaak C (bezit en verkopen cocaïne)
Zowel het verkopen als het aanwezig hebben van cocaïne kan bewezen worden. Op 28 juni 2019 nemen verbalisanten een
dealwaar, waarbij verdachte betrokken is. Er wordt drugs verkocht aan twee personen. Verdachte verklaart dat hij op 28 juni 2019 cocaïne aan hen heeft verkocht.
Zaak D (diefstal met geweld)
De diefstal in vereniging met geweld kan bewezen worden op grond van de camerabeelden, de aangifte en het letsel bij de medewerker. [slachtoffer 1] pleegt de diefstal, verdachte komt later in beeld en rent weg met de boodschappen. Uit de beelden blijkt duidelijk dat zij hebben samengewerkt. Verdachte bekent dit ook.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn overlegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaken A, B en C onder 2 ten laste gelegde feiten.
Vrijspraak zaak A (mishandeling [slachtoffer 1] )
De mishandeling is cumulatief/subsidiair ten laste gelegd, waardoor ieder gedachtestreepje gedekt moet worden door twee bewijsmiddelen. Het zijn aparte handelingen, die los van elkaar staan een mishandeling opleveren. Daarnaast blijkt uit het dossier niet, voor zover verdachte aan [slachtoffer 1] heeft getrokken, dat zij hierdoor pijn of letsel heeft bekomen. In de aangifte wordt genoemd dat [slachtoffer 1] in haar buik zou zijn geschopt maar uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat [slachtoffer 1] tegen verbalisanten heeft gezegd dat er geen fysiek contact met haar buik is geweest. In de letselverklaring wordt gezegd dat het letsel beter zou passen bij de toedracht die [slachtoffer 1] heeft beschreven. Deze mededeling is niet redengevend voor het bewijs aangezien medici geen uitspraken kunnen doen over de verschillende ontstaansscenario’s en slechts het scenario van [slachtoffer 1] is vergeleken met het letsel. De verklaring van [slachtoffer 1] over het gooien door de deur is onbetrouwbaar. [slachtoffer 1] heeft verschillende keren tegenstrijdig verklaard. [slachtoffer 1] en Koopmans waren zeer onder invloed en het voorval met de deur had allang plaatsgevonden toen de verbalisanten arriveerden. [slachtoffer 1] heeft zich ook niet eerder gemeld bij een arts voor haar verwondingen.
Vrijspraak zaak B (bezit cocaïne)
Het is niet vast te stellen of de bij verdachte in beslag genomen bolletjes cocaïne, een middel als bedoeld in lijst 1 van de Opiumwet, bevatten, omdat in het dossier alleen een voorlopige uitslag van het laboratoriumonderzoek zit.
Vrijspraak zaak C – feit 2 (bezit cocaïne)
Uit de uitslag van het laboratoriumonderzoek blijkt dat de bij verdachte in beslaggenomen bolletjes niet 5,4 gram maar 1,06 gram bevatten.
Referte met betrekking tot zaak C – feit 1 en zaak D
De verdediging heeft geen opmerkingen over feit 1 in zaak C en het feit in zaak D en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak zaak A (mishandeling [slachtoffer 1] )
De rechtbank acht – met de raadsman – niet bewezen dat verdachte aan [slachtoffer 1] heeft getrokken of in haar buik heeft geschopt.
De aangifte van [slachtoffer 1] over het trekken en het schoppen in de buik wordt niet ondersteund door ander bewijs in het dossier. Er wordt geen letsel waargenomen en uit de aangifte blijkt niet dat [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden door het trekken. Bovendien blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat [slachtoffer 1] op het bureau tegen verbalisanten heeft gezegd dat er geen fysiek contact richting haar buik is geweest, terwijl zij in haar aangifte verklaart dat zij in haar buik is geschopt. Dat maakt dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Verdachte wordt eveneens vrijgesproken van het onderdeel ‘levensgezel’, aangezien de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] ten tijde van het ten laste gelegde al was beëindigd.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de overige ten laste gelegde feiten wel kunnen worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Zaak A (mishandeling [slachtoffer 1] )
Op 28 april 2019 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling door haar ex-vriend, verdachte. Zij heeft verklaard in haar aangifte dat zij op 27 april 2019 ruzie had met verdachte in zijn woning. [slachtoffer 1] wilde het huis uitvluchten. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Hierbij werd [slachtoffer 1] door verdachte tegen de glazen deur geduwd. De ruit van de deur brak en [slachtoffer 1] liep letsel op door het gebroken glas.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] en is van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen de glazen deur te duwen. De aangifte wordt ondersteund door het letsel op haar armen. Dit letsel is onderzocht en uit de letselverklaring blijkt dat het letsel goed kan passen bij de door [slachtoffer 1] beschreven toedracht.
Verdachte verklaart dat hij de deur probeerde dicht te trekken, terwijl [slachtoffer 1] de deur open wilde trekken. Door de wind sloeg de deur dicht. [slachtoffer 1] ging haar arm door het glas en liep hierdoor letsel. Dit scenario van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk. Aanknopingspunten voor dat scenario ontbreken in het dossier. Bovendien heeft verdachte geweigerd onderzoek te laten verrichten in zijn huis.
Zaak B (bezit cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 15 mei 2019 0,74 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
Op 15 mei 2019 bevond een verbalisant zich in een uitkijkstation van de Dienst Stadstoezicht. Hij zag dat een groep personen zich ophield op de kruising van de Warmoesstraat met de Enge Kerksteeg, wat bekend staat als locatie waar handel in verdovende middelen plaats vindt.
Tussen de groep personen herkende verbalisant verdachte. Verdachte sprak voorbijgangers aan en de verbalisant zag dat hij veelvuldig een zakje met witte substantie liet zien. Verdachte is aangehouden en er werden 7 bolletjes bij hem aangetroffen. Uit het voorlopige laboratoriumonderzoek volgt dat de bij verdachte in beslag genomen bolletjes een hoeveelheid van 0,74 gram cocaïne bevatten. Verdachte bekent tevens dat hij cocaïne aanwezig had voor eigen gebruik.
Zaak C - feit 1(
dealen cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 28 juni 2019 0,21 gram cocaïne heeft verkocht.
Op 28 juni 2019 zag een verbalisant twee personen op de hoek staan van de Warmoesstraat met de Guldehandsteeg. Deze personen waren hem ambtshalve bekend als [medeverdachte] en verdachte. Er werd waargenomen dat een koper, genaamd [koper] , op [medeverdachte] af kwam. Na een kort gesprek verwees [medeverdachte] [koper] door naar verdachte. Verdachte nam [koper] mee naar de Guldehandsteeg. [koper] overhandigde verdachte een biljet, waarop verdachte ‘iets kleins en wit van kleur’ aan [koper] gaf. Een andere koper, [koper 2] , werd ook door [medeverdachte] doorverwezen naar verdachte. [koper 2] gaf verdachte een biljet en verdachte stopte ‘iets kleins’ in de hand van [koper 2] . Beide kopers werden aangehouden en hun net gekochte drugs werd in beslag genomen. Zij bekenden dat zij zojuist cocaïne hadden gekocht van verdachte. Uit het voorlopige laboratoriumonderzoek volgt dat de bij de kopers in beslag genomen bolletjes een hoeveelheid van 0,21 gram cocaïne bevatten. Verdachte bekent dat hij cocaïne aanwezig heeft verkocht aan hen.
Uit de wijze waarop [medeverdachte] en verdachte te werk gingen, maakt de rechtbank op dat zij nauw en bewust samenwerkten en zij in vereniging de cocaïne hebben verkocht.
Zaak C - feit 2 (bezit cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op 28 juni 2019 een hoeveelheid cocaïne voorhanden heeft gehad.
Verdachte werd aangehouden op verdenking van het dealen van harddrugs. Bij de insluitingsfouillering werden 3 bolletjes cocaïne in zijn rechterbroekzak en 6 bolletjes in zijn linkersok aangetroffen. Uit het voorlopige laboratoriumonderzoek volgt dat de bij de verdachte in beslag genomen bolletjes een hoeveelheid van 1,06 gram cocaïne bevatten. Verdachte bekent dat hij cocaïne voorhanden heeft gehad.
Zaak D (diefstal met geweld)
De rechtbank acht de diefstal in vereniging van verschillende goederen bij Deen supermarkt gevolgd van geweld bewezen. Nu verdachte dit feit op zitting heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A (13-102936-19)
op 27 april 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door voorgenoemde [slachtoffer 1] met kracht tegen een glazen deur te duwen;
Zaak B (13/118991-19)
op 15 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,74 gram (6 bolletjes) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak C (13/155263-19)
1. op 28 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht, ongeveer 0,21 gram (2 bolletjes) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. op 28 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak D (13/166742-19)
op 10 juli 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wasmiddelen en verzorgingsmiddelen en levensmiddelen en flessen wijn en prosecco, (totaal waarde van 136,64 euro, die toebehoorde aan winkelbedrijf Deen supermarkten ( [vestigingsadres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door zich los te rukken terwijl voornoemde [slachtoffer 2] verdachte vasthield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van 2 jaar. Subsidiair vordert de officier van justitie dat de ISD-maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, zoals voorgesteld door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner. Hiermee heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijk integriteit. Zij heeft daarbij letsel aan haar arm opgelopen. Daarna heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan handel en bezit van harddrugs (cocaïne). Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in de keten van de handel in harddrugs.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Hierbij heeft hij samen met een ander goederen uit een supermarkt gestolen, waarbij hij zich in zijn vluchtpoging met geweld heeft losgetrokken uit de greep van een winkelmedewerker. Verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Feiten als onderhavige leiden tot schade en onrust in de maatschappij en veroorzaken daarnaast overlast en hinder voor winkels.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 5 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsrapport van 12 september 2019, opgemaakt door K. van der Heijden. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“De heer [verdachte] voldoet aan de criteria voor het opleggen van een ISD maatregel. De heer [verdachte] is zo'n dertig jaar verslaafd aan cocaïne. Betrokkene heeft zijn verslaving in het verleden vooral gefinancierd met drugshandel. Vanwege zijn verslaving en criminele leefstijl heeft betrokkene veel sociaal maatschappelijke problemen. Betrokkene is vele jaren dakloos geweest, hij heeft geen dagbesteding, forse schulden en een negatief sociaal netwerk. Ook zijn relatie met het slachtoffer, een kwetsbare verslaafde vrouw, verhoogt de kans op recidive aanzienlijk. De heer [verdachte] heeft in 2018 een verslavingsbehandeling gevolgd bij De Wending. Hij heeft deze behandeling niet afgerond. Vanaf januari 2019 heeft de heer [verdachte] een zogenaamde DISCUS woning gekregen. Het woontraject bij Discus biedt veel perspectief maar komt onvoldoende van de grond omdat betrokkene zich niet goed aan afspraken houdt. Zowel zijn verslaving als zijn criminele leefstijl blijkt na zoveel jaren niet zo gemakkelijk doorbroken te kunnen worden. Er blijft sprake van een hoog recidiverisico. De heer [verdachte] heeft echter nog maar relatief korte tijd de mogelijkheid gekregen om tot gedragsverandering te komen. Mogelijk zou het inzetten van een locatie gebod met behulp van elektronische controle nog een laatste poging kunnen zijn om het opleggen van een ISD maatregel te voorkomen en betrokkene een kans te geven te laten zien dat hij serieus zijn leefstijl wil veranderen.”
De rechtbank heeft K. van der Heijden op de zitting als deskundige gehoord. Zij bevestigt het door haar uitgebrachte advies om geen ISD-maatregel op te leggen. Ze benadrukt dat verdachte jarenlang dakloos en verslaafd is geweest en sinds korte tijd een huis heeft. Een woning is erg belangrijk voor het verdere herstel van verdachte.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat een ISD-maatregel niet de passende modaliteit is. Hoewel verdachte formeel voldoet aan de criteria voor de oplegging van de ISD-maatregel, geeft het reclasseringsrapport aanleiding om op dit moment geen ISD-maatregel op te leggen. Verdachte had een zware verslaving waar hij, naar eigen zeggen, recent van is afgekickt. Dit traject verloopt met vallen en opstaan. Veel toezichten van de reclassering zijn geretourneerd en de voorlopige hechtenis is meerdere keren, zonder succes, geschorst. Daarentegen heeft verdachte pas relatief korte tijd de kans gekregen zijn gedrag te veranderen. Om die reden acht de rechtbank het van belang dat verdachte zijn woning behoudt en een kans krijgt om te laten zien dat hij zijn leefstijl wil veranderen.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is maar ziet aanleiding om een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden. Dit heeft tot gevolg dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Echter, verdachte moet zich wel realiseren dat sprake is van ernstige feiten en hem nu een kans wordt geboden die hij aan moet grijpen.
Aan verdachte wordt een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, opgelegd. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met een proeftijd van 2 jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 300, 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
mishandeling;
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak C – feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak C – feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak D:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
71 (dagen)van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd] bij Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . Verdacht blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Verdachte laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in zijn DISCUS woning of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met mevrouw Lebkir, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Locatiegebod
Verdachte is gedurende zes maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met betrokkene en afhankelijk van de dagbesteding. Op doordeweekse dagen met dagbesteding heeft verdachte een aaneengesloten blok van 14 uur dat hij niet op het verblijfadres hoeft te zijn. Zonder dagbesteding is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [BRP-adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Meewerken aan middelencontrole
Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van cocaïne en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 18 oktober 2019.
Bijlage I – Tenlastelegging
Zaak A (13/102936-19)
hij op of omstreeks 27 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
- aan voorgenoemde [slachtoffer 1] te trekken en/of te rukken en/of
- voorgenoemde [slachtoffer 1] in haar buik, in elk geval op/tegen haar lichaam, te schoppen en/of te trappen, terwijl zij zwanger is en/of
- voorgenoemde [slachtoffer 1] (met kracht) tegen een glazen deur te trekken en/of te gooien en/of te duwen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Zaak B (13/118991-19)
hij op of omstreeks 15 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,74 gram (6, althans een of meer, bolletje(s)) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
Zaak C (13/155263-19)
1
hij op of omstreeks 28 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,21
gram (2, althans een of meer, bolletje(s)) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 28 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,40 gram (9, althans een of meer, bolletje(s)) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Zaak D (13/166742-19)
hij op of omstreeks 10 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wasmiddelen en/of een of meer verzorgingsmiddelen en/of een of meer levensmiddelen en/of een of meer flessen wijn en/of prosecco, (totaal waarde van 136,64 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Deen supermarkten ( [vestigingsadres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich los te rukken en/of te trekken en/of voornoemde [slachtoffer 2] weg te duwen, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] verdachte had vastgegrepen en/of vasthield.
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)