4.1.1.Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verbalisanten waren op 29 juni 2019 op de Marnixstraat in Amsterdam in burger gekleed en belast met hun werkzaamheden in het kader van de aanpak van personen opgenomen in de top600. Rond 20:00 uur zagen zij verdachte – die hen in dat kader ambtshalve bekend voorkwam en waarvan het vermoeden bestond dat hij zich recent bezig hield met woninginbraken – met een andere man door Amsterdam fietsen. Verbalisanten hebben hen daarom een tijdje gevolgd en zagen toen hoe verdachte en – naar later bleek – medeverdachte [naam ] verschillende keren bij een woning stopten. Hierbij probeerde verdachte deuren van woningen te openen, terwijl medeverdachte [naam ] op de uitkijk leek te staan. Ook zagen verbalisanten dat verdachte de portiekdeur van een woning aan de Anjelierstraat open ‘flipperde’ en – terwijl medeverdachte [naam ] op straat op de uitkijk stond – het portiek in ging. Vervolgens zagen zij dat verdachte het portiek verliet en dat hij een deurmat tussen het kozijn en de deur had geplaatst, zodat de portiekdeur open bleef staan. Op basis van onderzoek in het portiek bleken er meerdere schoenvegen op de onderzijde van de – afgesloten – deur van een woning op de eerste verdieping van dat gebouw te zitten, waarbij het leek alsof iemand met kracht tegen de deur had getrapt.
Na dit voorval zagen verbalisanten dat verdachte en medeverdachte [naam ] weer doorfietsten, tot ze ter hoogte van het Haarlemmerplein [nummer 1] afstapten. Zij zagen dat verdachte naar de gevel liep, waarbij hij – door de positie van de verbalisanten – niet meer zichtbaar was. Wel vernamen zij medeverdachte [naam ] , die heen en weer liep en “
druk om zich heen keek”. Na enkele minuten zagen de verbalisanten dat de portiekdeur openging en dat medeverdachte [naam ] naar de geopende deur van perceel [nummer 1] liep en het pand betrad. Hierop positioneerden verbalisanten zich bij de portiekdeur. Na ongeveer 5 à 10 minuten zagen zij dat de deur werd geopend en dat medeverdachte [naam ] met twee rode plastic tassen naar buiten kwam. Zij zagen dat de tassen waren gevuld met onder andere laptops, waarna zij medeverdachte [naam ] op heterdaad hebben aangehouden. Vervolgens zijn verbalisanten via de portiekdeur de trap opgelopen, waar zij verdachte uit de woning op de eerste verdieping zagen komen. De deur van deze woning bleek met geweld te zijn opengebroken. Daarop is ook verdachte op heterdaad aangehouden.
Uit onderzoek bleek vervolgens dat ook de deur van de woning op de tweede verdieping was opengebroken. Ook bleek dat de rode plastic tassen die medeverdachte [naam ] naar buiten droeg, zowel goederen bevatten die afkomstig waren uit de woning op de eerste verdieping als uit de woning op de tweede verdieping.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – tezamen met medeverdachte [naam ] – naar de woning aan het Haarlemmerplein is gegaan. Verdachte heeft de deur van de woning op de eerste verdieping – het onder 1 ten laste gelegde feit – ingetrapt en een laptop weggenomen. Deze laptop heeft hij aan medeverdachte [naam ] gegeven die hem in een van de rode tassen heeft gestopt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij steeds samen met medeverdachte [naam ] is geweest.
Echter, verdachte heeft ontkend dat hij iets met de inbraak in de woning op de tweede verdieping – het onder 2 ten laste gelegde feit – te maken heeft gehad. Verdachte heeft verklaard niet in deze woning te zijn geweest. Ook verklaart hij niet gezien of gemerkt te hebben dat medeverdachte [naam ] wel in de woning op de tweede verdieping is geweest.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – medeplegen van diefstal met braak uit een woning waarbij een MacBook is weggenomen bewezen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – ook het medeplegen van diefstal met braak uit de woning op de tweede verdieping bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien de verklaring van verdachte, dat hij niet in de woning op de tweede verdieping is geweest, zou worden gevolgd, is de rechtbank van oordeel dat medeplegen van de woninginbraak bewezen is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De hiervoor omschreven handelingen van zowel verdachte als medeverdachte [naam ] – in het bijzonder: het samen aankomen bij het gezamenlijke portiek van de woningen, waarna één op de uitkijk staat en wacht tot de ander de portiekdeur voor hem opent die toegang geeft tot beide woningen, waarna beide verdachten hier naar binnen gaan en na afloop de goederen uit beide woningen in dezelfde tassen worden aangetroffen – maken naar het oordeel van de rechtbank dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam ] is komen vast te staan. Ook als de verklaring van verdachte, dat hij zelf niet in de woning op de tweede verdieping is geweest, zou worden gevolgd is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.1.2.Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de persoon op de stills van de camerabeelden op hem lijkt, maar dat hij wel eens een deur openmaakt om een slaapplaats te zoeken. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde, nu uit de (screenshots van) van de camerabeelden volgt dat verdachte omstreeks 16:42 uur de toegangsdeur aan de Jacob van Lennepkade [nummer 2] binnengaat, waarna hij rond 16:55 uur alweer vertrekt. Gelet op deze zeer korte tijdspanne acht de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat uit diezelfde screenshots blijkt dat verdachte de deur met lege handen binnengaat, terwijl hij met een gevulde rode tas naar buiten gaat.
Aldus acht de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – diefstal met braak uit een woning aan de Jacob van Lennepkade, waarbij onder andere verschillende zilveren sieraden en een iPhone zijn weggenomen, bewezen. De rechtbank baseert zich hierbij onder andere op de screenshots van de (zeer scherpe) camerabeelden uit het appartementencomplex en de herkenningen van verdachte als gedaan door zes verbalisanten.
4.1.3.Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Verbalisant [naam verbalisant] was op 29 juni 2019 werkzaam in het cellencomplex aan het hoofdbureau in Amsterdam, toen hij het brandalarm hoorde afgaan. Het brandalarm zou komen uit cel 203. Nadat hij de deur van die cel had geopend, zag hij dat de arrestant – naar later bleek verdachte – op het bed zat. De verbalisant zag dat verdachte met zijn linkerhand een kussen vasthad en met zijn rechterhand een aansteker bij dit kussen hield. Hierbij zag hij dat het vlammetje tegen het kussen werd gehouden. Ook zag en rook hij dat er rook vrijkwam.
Daarnaast heeft de verbalisant verklaard dat tijdens het incident achttien arrestanten vastzaten in het cellencomplex, waarbij (onder andere) cel 202 en cel 204 bezet waren. Bovendien bevatte de cel van verdachte – naast het betreffende kussen – een matras en een lakenpakket van papier.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was, de politie wilde pesten en daarom de aansteker heeft gebruikt om een stukje van het kussen te verbranden.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde – de opzettelijke brandstichting waardoor gevaar voor personen en goederen is ontstaan.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken niet is gebleken dat daadwerkelijk brand is ontstaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – het subsidiair ten laste gelegde – poging tot opzettelijke brandstichting waardoor gevaar voor personen en goederen is ontstaan – bewezen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het stichten van brand – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat een persoon die opzettelijk een brandende aansteker bij een kussen houdt, terwijl hij is omringd door personen – waaronder medegedetineerden die niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen – en goederen – waaronder een papieren lakenpakket – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat brand zou ontstaan waarbij gevaar voor personen (alleen al door de mogelijke rookontwikkeling) en goederen te duchten is. Het subsidiair ten laste gelegde feit is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.