Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het kantongerecht Erlangen in Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2019 en de behandeling vond plaats op 15 oktober 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en met de Nederlandse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht, dat betrekking had op een strafrechtelijk onderzoek naar een vermeend strafbaar feit volgens Duits recht.
De rechtbank constateerde dat er een tegenstrijdigheid was tussen de feitomschrijving in het EAB en de aangekruiste categorie, zoals door de officier van justitie ter zitting betoogd. De rechtbank oordeelde dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid had kunnen concluderen dat het feit niet onderhevig was aan de toetsing van dubbele strafbaarheid. Desondanks oordeelde de rechtbank dat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan, en dat het feit naar Nederlands recht als diefstal door twee of meer verenigde personen kon worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de procureur van de Republiek in Nürnberg-Fürth was gegeven, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. Aangezien aan alle voorwaarden was voldaan en er geen weigeringsgronden waren, heeft de rechtbank de overlevering toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch.A. van Dijk als voorzitter, bijgestaan door mrs. R. Godthelp en T.B. Trotman, en werd uitgesproken in openbare zitting.