ECLI:NL:RBAMS:2019:8091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2416
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang wegens exploitatie van een bed and breakfast in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaresse van een pand in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres exploiteerde een bed and breakfast (B&B) in haar pand, maar kreeg op 17 juli 2017 een last onder bestuursdwang opgelegd omdat zij in strijd met het bestemmingsplan handelde. De rechtbank moest beoordelen of eiseres inderdaad in strijd met het bestemmingsplan handelde en of de opgelegde last terecht was.

Tijdens een huisbezoek op 13 juni 2017 constateerden toezichthouders dat eiseres op de begane grond en eerste etage woonde, terwijl zij op de tweede, derde en vierde etage een B&B exploiteerde met drie kamers. Eiseres had zes slaapplaatsen ter beschikking, wat volgens de rechtbank in strijd was met de voorwaarden van het bestemmingsplan, dat slechts overnachting voor maximaal vier personen toestond. De rechtbank oordeelde dat het aantal slaapplaatsen dat feitelijk ter beschikking stond, bepalend was voor de vraag of er sprake was van hotelmatig gebruik.

Eiseres voerde aan dat zij de overtreding had beëindigd en dat verweerder daarom niet handhavend had mogen optreden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de overtreding daadwerkelijk was beëindigd en dat verweerder vrees had voor herhaling van de overtreding. Ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er concrete toezeggingen waren gedaan door toezichthouders. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.G. Meijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 14 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [functie] .

Waar gaat deze zaak over?

1.1
Eiseres is eigenaresse van het pand aan de [adres] en de [adres] . Het gaat om één pand, waaraan deze twee adressen zijn toegekend. Eiseres exploiteerde tot en met februari 2018 een Bed and Breakfast (B&B) in het pand.
1.2
Op 13 juni 2017 hebben toezichthouders van verweerder een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek is vastgesteld dat eiseres op de begane grond en eerste etage woonde en dat zij op de tweede, derde en vierde etage een B&B (met drie kamers) exploiteerde. In elke kamer is een tweepersoonsbed aangetroffen. Eiseres heeft tegenover de toezichthouders verklaard dat zij meestal twee kamers verhuurt aan vier personen, maar dat zij ook wel eens één kamer aan twee personen en twee kamers aan één persoon verhuurt. Op het moment van het huisbezoek zijn in de kamer op de derde etage twee toeristen en in de kamer op de vierde etage twee toeristen aangetroffen. De bevindingen staan in een rapport van bevindingen van 14 juni 2017.
1.3
Op basis van deze bevindingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van hotelmatig gebruik omdat de B&B meer dan vier slaapplaatsen heeft. Hierdoor wordt het pand aan de woonbestemming onttrokken en handelt eiseres in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft een last onder bestuursdwang opgelegd om het hotelmatig gebruik in het pand te staken, te laten staken en gestaakt te houden.

Wat vindt de rechtbank van deze zaak?

2.1
Tussen partijen is in geschil of eiseres handelde in strijd met het bestemmingsplan en zo ja, of verweerder daarvoor terecht een last onder bestuursdwang heeft opgelegd.
Was sprake van strijd met het bestemmingsplan?
2.2
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken.
2.3
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [naam] ’ van toepassing. Uit dit bestemmingsplan volgt dat het pand de bestemming ‘Gemengd-1’ heeft. De gronden met deze bestemming zijn – voor zover relevant – bestemd voor wonen. In hoofdstuk 6.8 van de toelichting op het bestemmingsplan is bepaald dat in geval van een B&B sprake blijft van bewoning indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Eén van deze voorwaarden is dat het gaat om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelfstandige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Partijen verschillen van mening over de uitleg van het onderdeel ‘het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen’.
2.4
Naar het oordeel van de rechtbank moet het ‘aanbieden van overnachting’ zo worden uitgelegd dat het daarbij gaat om het ter beschikking stellen van slaapplaatsen aan anderen dan de bewoners van het huis. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen’ is daarom voor de rechtbank doorslaggevend hoeveel slaapplaatsen feitelijk ter beschikking staan voor anderen dan de bewoners van het huis. Niet in geschil is dat eiseres zes slaapplaatsen ter beschikking had en dat deze slaapplaatsen ook werden gebruikt voor de B&B. De (gestelde) omstandigheid dat eiseres nooit meer dan vier personen liet overnachten in de B&B, maakt dit niet anders. Dat doet er namelijk niet aan af dat eiseres wel meer dan vier slaapplaatsen ter beschikking had in de B&B. Er werd dus niet voldaan aan de voorwaarden waaronder in geval van een B&B toch sprake blijft van bewoning.
2.5
Het voorgaande betekent dat eiseres heeft gehandeld in strijd met het bestemmingsplan. Nu eiseres daarvoor geen omgevingsvergunning heeft, is sprake van een overtreding.
Was verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
2.6
Verweerder is in beginsel verplicht om handhavend op te treden in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag verweerder weigeren dit te doen. Van een bijzondere omstandigheid kan sprake zijn indien concreet zicht op legalisatie bestaat of indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
2.7
Eiseres stelt dat zij de overtreding in de periode tussen het huisbezoek en het opleggen van de last heeft beëindigd door de kamer op de vierde etage niet langer te gebruiken voor de B&B en dat zij dit aan verweerder heeft medegedeeld. Volgens eiseres had verweerder daarom moeten afzien van handhavend optreden.
2.8
De rechtbank stelt voorop dat niet is komen vast te staan of de overtreding daadwerkelijk was beëindigd. Deze omstandigheid zou echter op zichzelf geen reden zijn om af te zien van handhavend optreden. Een last onder bestuursdwang strekt immers niet alleen tot het staken van de overtreding, maar ook tot het laten staken en het gestaakt houden daarvan. Uit artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een herstelsanctie ook kan strekken tot het voorkomen van herhaling. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat vrees voor herhaling bestond, omdat de vierde etage makkelijk weer in gebruik was te nemen voor de B&B. Eiseres heeft gesteld noch onderbouwd dat deze vrees onterecht is. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden.
Vertrouwensbeginsel
2.9
Eiseres heeft tot slot gesteld dat de toezichthouders tijdens het huisbezoek hebben toegezegd dat geen maatregelen zouden volgen als eiseres één van de kamers van de B&B onklaar zou maken. De rechtbank begrijpt deze stelling zo, dat eiseres daarmee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel.
2.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat een daartoe bevoegd persoon concrete toezeggingen heeft gedaan die aan het bestuursorgaan zijn toe te rekenen en waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [1]
2.11
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan. Eiseres heeft haar stelling niet onderbouwd met bewijs. De gestelde toezegging valt verder niet te lezen in het rapport van bevindingen en is door verweerder op zitting ontkend. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Conclusie
2.12
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breugem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.H. Kosters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3380.