ECLI:NL:RBAMS:2019:8179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
13/161649-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op tankstation met geweld en wapenbezit

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overval op een tankstation op 5 juli 2019. De verdachte, geboren in 1999, heeft samen met een mededader een vuilniszak met geldcassettes weggenomen en daarbij een pistool op twee medewerksters gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander de overval heeft gepleegd en een gaspistool en gaspatroon voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft geen toepassing van het adolescentenstrafrecht overwogen, omdat de verdachte op het moment van de overval 19 jaar oud was en er onvoldoende aanwijzingen waren voor pedagogische beïnvloedbaarheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, die psychische schade hebben ondervonden door de gewelddadige overval. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 1.503,47, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het in beslag genomen pistool onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/161649-19 (Promis)
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 5 juli 2019 te Amsterdam (samen met een ander) heeft schuldig gemaakt aan
1. een overval op een tankstation, door een vuilniszak met daarin geldcassettes weg te nemen en daarbij een pistool op [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te richten en,
2. het voorhanden hebben van een gas/alarmpistool en een gaspatroon.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de hierna volgende feiten en omstandigheden:
Op 5 juli 2019 lopen twee medewerksters van tankstation Shell aan de [adres] in Amsterdam met een vuilniszak met daarin twee kassalades naar de afstortkluis. Deze bevindt zich vanwege een verbouwing in een porto cabine buiten het tankstation. Op dat moment rennen twee jongens met helmen op hen af. Eén van de jongens heeft een pistool vast. De vuilniszak met de kassalades wordt uit de handen getrokken van een van de medewerksters en komt daarbij tegen het hoofd van de andere medewerkster. De daders rijden vervolgens weg op een geparkeerde scooter. Op de nabij gelegen begraafplaats treft de politie een scooter, een patroonhouder, een gaspistool, verdachte en een tweede persoon aan. De bewijsvragen die moeten worden beantwoord zijn of verdachte een van de twee daders van deze overval is geweest en of verdachte een gaspistool en een patroon voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. De politie heeft de begraafplaats afgezet nadat een getuige heeft gezien dat de twee daders van de overval naar de begraafplaats zijn gevlucht. Medeverdachte [naam medeverdachte] wordt daar zwaar ademend en transpirerend aangetroffen, terwijl hij schoenen draagt die overeenkomen met de schoenen van de bestuurder van de scooter. Vlakbij verdachte wordt een gaspistool aangetroffen, waarop – naar later blijkt – DNA dat matcht met dat van beide verdachten zit. Deze omstandigheden tezamen met de aangifte, de camerabeelden en het opgegeven signalement van de daders maken dat bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander de overval heeft gepleegd en een wapen en een patroon voorhanden heeft gehad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de bekennende verklaring van verdachte geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij de overval samen met een ander heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij samen met een man naar het tankstation is gereden, dat hij diegene was die het wapen vast heeft gehad en dat zij samen op de scooter zijn weggevlucht. Kortom, de rechtbank acht bewezen dat verdachte – in nauwe en bewuste samenwerking met een ander – de overval heeft gepleegd.
Uit het wapenonderzoek volgt dat het wapen en gaspatroon een vuurwapen en munitie in de zin van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie betreft. Nu verdachte de overval met een ander heeft gepleegd, zij samen zijn weggevlucht, verdachte heeft bekend dat hij degene was die het wapen heeft vastgehouden en er DNA van verdachte en een ander ( [naam medeverdachte] ) op het gaspistool is aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander het gaspistool voorhanden heeft gehad. Het gaspatroon is aangetroffen in de patroonhouder die werd gevonden op de vluchtroute van verdachte en zijn mededader. Op deze patroonhouder zat eveneens DNA dat matcht met dat van die ander ( [naam medeverdachte] ). Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte samen met een ander het gaspatroon voorhanden heeft gehad.
Omdat verdachte beide feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering voor deze feiten worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in bijlage II.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 5 juli 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een vuilniszak met daarin geldcassettes en enig geldbedrag, toebehorende aan Royal Dutch Shell, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een pistool op de (boven)lichamen van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] richten en zo hard aan die vuilniszak met daarin geldcassettes te trekken dat die tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] aan kwam; en,
2.op 5 juli 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen en munitie van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool en een gaspatroon van het kaliber 9mm PAK voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft ook gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht, het zogenaamde adolescentenstrafrecht, moet worden toegepast. Zo zijn er zowel op het gebied van handelingsvaardigheden (verdachte heeft impulsief gehandeld en daarbij meeloopgedrag vertoond) als op pedagogische gronden (hij lijkt ontvankelijk voor een pedagogische aanpak, gaat naar school, maakt deel uit van een gezin enz.) redenen om verdachte als minderjarige te beschouwen. Zij heeft verzocht dat aan verdachte een straf wordt opgelegd die gelijk is aan het voorarrest, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van een overval op een tankstation. Zij hebben twee medewerksters van het tankstation opgewacht totdat zij gingen afsluiten, waarna zij op hen zijn afgerend met een gaspistool en de zak met daarin de kassalades hebben weggenomen. Daarna zijn ze weggevlucht op een gereedstaande scooter (voorzien van een gestolen kentekenplaat). Verdachte en zijn mededader hebben op deze wijze een voor de slachtoffers zeer beangstigende situatie gecreëerd. De twee medewerksters van het tankstation moeten grote angsten hebben uitgestaan. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven lange tijd last kunnen blijven houden van psychische klachten. Dit blijkt ook wel uit de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] . Zo geeft zij aan dat zij “bloedstollend” bang was, sindsdien achter kogelwerend glas werkt en tot op heden van haar werk wordt opgehaald door haar man. Verdachte heeft kennelijk op geen enkele manier stil gestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers, althans, hij heeft zich hierdoor niet laten weerhouden. Hij heeft met zijn gewelddadige handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast brengt een dergelijk gewelddadig feit in de openbare ruimte, onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 9 oktober 2019, opgemaakt door R. de Mul. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene heeft niet meegewerkt aan het opmaken van een reclasseringsrapportage voor de rechtszitting. De Reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of toepassing van het jeugdstrafrecht wenselijk is. Eerder is in het voorlopige advies aangegeven om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit op basis van de jeugdige indruk, de betrokkenheid van ouders en omdat hij over kwam als een jongen die gemakkelijk door vrienden te beïnvloeden is. Vanwege het verloop van het schorsingstoezicht is er twijfel over het advies. Bovenstaande is nog actueel, maar betrokkene is dermate laks in zijn dagbesteding dat het de vraag is of een opleidingstraject daadwerkelijk gevolgd gaat worden en meegewogen zou moeten worden. Te meer omdat er reeds een startkwalificatie is behaald. Daarnaast komt hij weinig autoriteitsgevoelig over. Na een officiële waarschuwing past hij zijn gedrag wel aan. De pedagogische beïnvloedbaarheid lijkt hiermee matig te zijn. Ouders zijn wel betrokken, maar lijken weinig zicht te hebben op betrokkene. Doordat de Reclassering niet inhoudelijk met betrokkene heeft kunnen spreken over de verdenking, wordt ook niet duidelijk of typische jeugdige problematiek meespeelt in de totstandkoming van het delict. Vanwege bovenstaande onthoudt de Reclassering zich van advies over toepassing van jeugdstrafrecht dan wel het volwassenstrafrecht.
Verdachte was ten tijde van de overval 19 jaar oud. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht en de rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken. Zo zijn er onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte pedagogisch beïnvloedbaar is. De reclassering geeft zelfs aan dat de pedagogische beïnvloedbaarheid matig lijkt te zijn, gelet op de wijze waarop verdachte zich opstelt sinds hij is geschorst uit de voorlopige hechtenis. Ook de wijze waarop de overval is gepleegd levert een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht op. Immers blijkt niet dat verdachte impulsief te werk is gegaan. Integendeel, hij is heel berekenend te werk gegaan doordat hij vanuit zijn woonplaats [woonplaats] naar Amsterdam is gekomen, kennelijk wist op welk moment de slachtoffers met de kassalades naar een porto cabin buiten het tankstation zouden lopen, de slachtoffers heeft opgewacht en is gevlucht op een scooter met een gestolen kentekenplaat. Bovendien blijkt niet dat sprake is van een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waardoor verdachte bijvoorbeeld veel jeugdiger dan zijn kalenderleeftijd overkomt. Al met al is door de verdediging te weinig aangevoerd om van het uitgangspunt om het volwassenenstrafrecht toe te passen af te wijken. Ook ambtshalve acht de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig die tot toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding geven. Verdachte wordt dan ook volgens het volwassenstrafrecht berecht. De rechtbank zal in de strafmaat wel enigszins rekening houden met zijn jeugdige leeftijd.
Andere relevante omstandigheden
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte van 27 augustus 2019, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van een vermogensdelict.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor een overval op een benzinestation met ‘ander geweld’ is een gevangenisstraf van 3 jaar. Het gebruik van een wapen – in dit geval een gaspistool – wordt in deze zaak onder ‘ander geweld’ geschaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het oriëntatiepunt af te wijken en zij zal zich dan ook hierbij aansluiten. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal een deel van de straf wel voorwaardelijk worden opgelegd.
De straf
Alles overziend wordt verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Opheffing schorsing bevel tot voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 19 augustus 2019 geschorst onder bijzondere voorwaarden. Uit het reclasseringsrapport van 9 oktober 2019 is gebleken van een veranderde houding van verdachte in negatieve zin en dat de reclassering twijfelt aan het door hen eerder gegeven advies om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Gelet op het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict en zich zelfs in het kader van zijn schorsing niet goed begeleidbaar opstelt, acht de rechtbank een gevaar voor herhaling aanwezig. De rechtbank zal daarom de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: één pistool (vallende onder goednummer 5774517) moet onttrokken worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] vordert in totaal € 3.003,47, waarvan € 3,47 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de materiële schade is voldoende concreet onderbouwd. De materiële schadevergoeding zal dan ook voor het bedrag van € 3,47 worden toegewezen. Verder omvat de vordering € 3.000,- aan geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen heeft ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 1.503,47 (vijftienhonderddrie euro en zevenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens [naam slachtoffer 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.503,47 (vijftienhonderddrie euro en zevenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- goednummer 5774517, zijnde één pistool.
Wijst de vordering van [naam slachtoffer 2] , wonende te Amsterdam, toe tot € 1.503,47 (vijftienhonderddrie euro en zevenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 juli 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam slachtoffer 2] , € 1.503,47 (vijftienhonderddrie euro en zevenenveertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 juli 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J. Knol en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2019.
[...]