ECLI:NL:RBAMS:2019:8258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
13/650420-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met diefstal in Amsterdam

Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man die op 31 augustus 2018 in Amsterdam Zuidoost een vrouw met een mes heeft gestoken en haar handtas heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De zaak kwam aan het licht na een melding van de aangeefster, die tijdens een confrontatie met de verdachte meerdere steekwonden opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij het opzet had om de diefstal van de tas te vergemakkelijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangeefster, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de aanval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vertoonde, en heeft daarom de tbs-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft de impact van het delict op de aangeefster, die ernstige lichamelijke en psychische schade heeft opgelopen, zwaar laten meewegen in de strafmaat. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/650420-18 (Promis)
Datum uitspraak: 5 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het [naam] te [plaats] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. Scholte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – als eerste ten laste gelegd dat hij zich op 31 augustus 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
  • een poging tot doodslag op [slachtoffer] door haar meerdere keren met een mes in haar bovenlichaam te steken en vervolgens haar tas met inhoud te stelen;
  • een poging tot doodslag op [slachtoffer] door haar meerdere keren met een mes in haar bovenlichaam te steken en/of de diefstal met geweld van de tas (met inhoud) van [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring tot de poging tot gekwalificeerde doodslag.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken om in het bezit te komen van haar goederen. Gelet op de verklaring van het slachtoffer vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte het volle opzet had op het verkrijgen van de tas van het slachtoffer. Ondanks dat verdachte geen enkele verklaring heeft willen afleggen over het (potentieel) dodelijk raken van het slachtoffer vindt de officier van justitie ook bewezen dat hij vol opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De uiterlijke verschijningsvorm van het met een mes meermalen diep steken in dat deel van het lichaam dat vitale organen bevat (borst- en buikstreek), kan niet anders zijn dan gericht op het
levensgevaarlijk verwonden van iemand. Anders is er volgens de officier van justitie op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het in deze zaak gaat om een vermogensdelict met toegepast geweld en heeft bepleit dat als de rechtbank de ontkennende verklaring van verdachte volgt, hij moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de te bewijzen kwalificatie heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Uit de verklaring van [slachtoffer] , de aangeefster, blijkt dat zij een haar onbekende man in de nacht van 31 augustus 2018 passeert op een basketbalveldje nabij het Tegelarijpad in Amsterdam Zuidoost, op weg naar haar huis. De man komt achter haar aan en pakt haar bij haar rechterarm vast. Aangeefster wordt hierdoor gedwongen zich om te draaien en ziet direct een mes in één van de handen van de man. De man wil weten wat er in de tas van aangeefster zit. Als aangeefster de man een duw tegen zijn buik geeft volgt er een korte worsteling, trekt de man aangeefster naar zich toe en begint hij direct meerdere keren met het mes te steken in haar buik- en borststreek en duwt hij haar op de grond. De man is heel erg boos en schreeuwt tegen aangeefster dat zij moet zeggen wat er in haar zakken zit. Aangeefster zegt dat zij geen zakken heeft en terwijl zij bloedend op de grond ligt pakt de man haar tas en loopt weg. In de tas zitten -onder andere- een analoge camera, schrijfblokjes, een pasjeshouder met geld en pasjes, een (persoonlijke) OV-Chipkaart, een Nokia telefoon, sleutels en ondergoed.
Aangeefster, die 1.60 meter lang is, omschrijft de man -onder meer- als lang, tegen de twee meter, met een donkere huidskleur en donkere ogen. Hij droeg een donkere spijkerbroek met witte vlekken, een zwarte baseball pet met een rechte klep, een lange zwarte jas en witte sneakers.
Op 31 augustus 2018 worden in de middag na een technisch onderzoek door de politie op de telefoon van aangeefster, de tas, sleutels, pasjeshouder, telefoon en een onderbroek aangetroffen in de bosjes in een steegje naast het Tondenpad. Dit pad is gelegen dicht bij het basketbalveldje waar aangeefster is aangevallen.
Als de vader van aangeefster op 3 september 2018 inlogt op de persoonlijke pagina van de OV- chipkaart van aangeefster blijkt dat de OV-Chipkaart op 3 september 2018 is gebruikt. Uit de in- en uitcheckgegevens blijkt dat de kaart om 7.23 uur gebruikt is op station Reigersbos en dat er om 7.41 uur wordt uitgecheckt op het station Weesperplein. Later die dag wordt weer in- en uitgecheckt maar dan van station Weesperplein naar station Reigersbos. De politie vraagt bij het GVB camerabeelden op van de persoon die op 3 september 2018 de OV-chipkaart van aangeefster om 7.23 uur heeft gebruikt en maakt daarvan een screenshot. De politie gaat op 4 september 2018 in de vroege ochtend observeren op station Reigersbos. Om 7.34 uur ziet een verbalisant daar verdachte, die voldoet aan het signalement op de screenshot, en wordt verdachte aangehouden nadat hij heeft ingecheckt met de persoonlijke OV-chipkaart (met foto) van aangeefster.
Diezelfde dag, 4 september 2018, gaat de politie naar het adres waar verdachte samen met zijn zus woont. In de slaapkamer van verdachte worden -onder andere- een spijkerbroek (met mogelijk bloedvlekken), een fotocamera, twee notitieboekjes, een haarclip, drie messen en drie telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Aangeefster herkent later de notitieboekjes, de haarclip en de camera als haar eigendommen.
Op de in beslag genomen spijkerbroek die is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte bleken na DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bloedsporen te zitten. Deze bloedsporen zijn door het NFI vergeleken met het DNA van aangeefster. Uit dit onderzoek bleek dat het bloed op de broek van aangeefster afkomstig is.
Verdachte heeft tijdens zijn tweede verhoor op 5 september 2018 verklaard dat hij in de nacht van 30 op 31 augustus om 00.15 uur van zijn huis aan de Tielstraat richting het winkelcentrum Reigersbos is gelopen en daar tot sluitingstijd op een bankje is gaan zitten bij café [naam café] . Hij is daarna weer richting huis gelopen en heeft onderweg nog geblowd met wat jongens die hij kent. Daarna is hij naar huis gegaan.
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd verdachte te volgen in zijn ontkennende verklaring en hem dus vrij te spreken. De rechtbank verwerpt dit betoog. De ontkennende verklaring van de verdachte is op geen enkele wijze onderbouwd, vindt geen steun in enig ander bewijsmateriaal en wordt weerlegd door de overtuigende bewijsmiddelen zoals hierboven omschreven.
De rechtbank acht op grond van die bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag die werd gevolgd en vergezeld door diefstal, welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal gemakkelijk te maken.
De rechtbank kan op basis van het beschikbare bewijsmateriaal niet vaststellen dat verdachte vol opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen en van meet af aan, en ook ter zitting, ontkend dat hij als dader bij het steekincident betrokken is geweest.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte minst genomen het voorwaardelijke opzet heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven. Voor het aannemen van zulk voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster als gevolg van het door de verdachte aangewende geweld zou komen te overlijden.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte haar vrijwel direct nadat zij hem tegenkwam begon te steken in haar buik- en borststreek. Uit de letselverklaring van 10 september 2018 en de letselrapportage van 16 oktober 2019 van K.E. van den Hondel, forensisch arts, blijkt dat aangeefster op 31 augustus 2018 in het ziekenhuis werd gebracht met -onder andere- een steekwond in de borst rechts, een steekwond in de rechterbovenbuik en een steekwond in de rechteronderbuik. Het onderzoek door de artsen wees uit dat er, naast andere minder ernstige letsels, sprake was van een leverbloeding en bloed in de longholte met een klaplong. Het slachtoffer is direct geopereerd vanwege de leverbloeding, de klaplong en een mogelijke beschadiging van de darm. De leverbloeding is gestopt door een ingreep en er is een thoraxdrain in de zijkant van de borstholte ingebracht zodat het bloed kon aflopen en de long kon ontplooien. De darm bleek niet beschadigd.
Uit de letselrapportage blijkt dat een tot in de borstholte perforerende steekwond die leidt tot een hemato-pneumothorax (bloed in de longholte met een klaplong) een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Ook de tot in de buikholte perforerende steekwond en de wond die heeft geleid tot de leverbloeding leveren volgens de rapportage ieder voor zich een aanmerkelijke kans op de dood op.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte aangeefster meerdere malen met een mes heeft gestoken in de borst- en buikstreek. Verdachte heeft ontkend dan wel gezwegen over wat er die dag gebeurd is en geen enkele uitleg gegeven over waar zijn opzet op was gericht. De rechtbank overweegt dat het met een mes steken in de borst- en buikstreek een aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt. Het is immers van algemene bekendheid dat zich vitale organen bevinden in de borst- en buikstreek en het is een algemene ervaringsregel dat messteken in die vitale organen kunnen leiden tot dodelijk letsel. Dit wordt nog eens bevestigd in de letselrapportage. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. Door toch met een mes te steken in de borst en buik van aangeefster, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die gedragingen zouden leiden tot het overlijden van aangeefster. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde, de gekwalificeerde poging tot doodslag, bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 31 augustus 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet meerdere malen met een mes in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken, welke poging doodslag werd gevolgd door en vergezeld van diefstal van een tas met inhoud en een pasjeshouder, met daarin onder andere geld en een bankpas, en een mobiele telefoon en een OV-chipkaart en een analoge camera, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest
en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een langdurige gevangenisstraf op te leggen. Onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [1] heeft de raadsman gesteld dat aan verdachte niet de maatregel van tbs opgelegd dient te worden nu de deskundigen niet hebben kunnen vaststellen dat er bij verdachte een (geestes)stoornis aanwezig was die tot het ten laste gelegde heeft geleid of daar invloed op heeft gehad.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag. Op 31 augustus 2018 heeft verdachte, midden in de nacht, [slachtoffer] onverhoeds drie keer met een mes gestoken en heeft hij haar tas gestolen. Hij heeft haar bloedend op straat achtergelaten en is er vandoor gegaan. Aangeefster, een jonge vrouw, klein van stuk, was een onbekende van verdachte, en werd, zonder zelf ook maar de minste aanleiding te geven voor een confrontatie, geconfronteerd met excessief geweld van de zijde van verdachte. Door adequaat reageren van aangeefster en het adequaat optreden van hulpverleningsinstanties heeft het handelen van verdachte niet geleid tot de dood van aangeefster. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het gebeuren heeft op aangeefster veel impact gehad, hetgeen onder meer blijkt uit haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Uit het beschreven letsel en de slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat zij levensgevaarlijk gewond is geraakt door de messteken en dat het lichamelijke en psychische letsel door het steekincident tot op de dag van vandaag verstrekkende gevolgen heeft. Aangeefster had door de messteken een klaplong, een gaatje in haar lever en een snee in haar duim. Zij heeft een spoedoperatie aan haar buik moeten ondergaan en zij zal als gevolg van het steekincident en de daarop volgende behandeling in het ziekenhuis de rest van haar leven ontsierende littekens op haar lichaam hebben, waaronder een litteken van 17 centimeter lang van het borstbeen tot het schaambeen. Aangeefster is nog steeds niet volledig hersteld van het lichamelijk letsel, met name longproblemen spelen haar nog parten en zij ondervindt hinder van haar littekens. Daarnaast heeft aangeefster last van slaapproblemen en is er sprake van een PTSS stoornis waarvoor aangeefster een EMDR-behandeling heeft gehad en waarvoor aangeefster nu ook nog een intensief specialistisch GGZ-traject volgt. Een ander gevolg van het incident is dat aangeefster een forse studieachterstand heeft opgelopen. Inmiddels heeft zij haar studie weer opgepakt maar dit gaat niet op de vanzelfsprekende wijze als voor het steekincident omdat aangeefster het vertrouwen in andere mensen terug moet zien te vinden en zij, zoals zij zelf verwoordt in haar slachtofferverklaring, zichzelf weer moet gaan herkennen als de persoon van voor het steekincident. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over zijn beweegredenen en hij heeft daarmee de belangrijkste vraag van aangeefster, namelijk waarom verdachte haar op deze wijze heeft aangevallen en toegetakeld, onbeantwoord gelaten. De rechtbank begrijpt dat dit extra frustrerend moet zijn voor aangeefster, haar familie en vrienden.
Een dergelijk ernstig feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een forse bestraffing. Dit geldt temeer nu verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan de totstandkoming van volledige Pro Justitia rapportages, maar er is desondanks een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij hem vastgesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Op 29 oktober 2008 heeft prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog een rapportage over verdachte opgemaakt naar aanleiding van een door verdachte gepleegd geweldsdelict op 22 juli 2008, waarbij hij onder andere een bejaarde vrouw een mes op de keel had gezet.
Verdachte heeft destijds niet willen meewerken aan het onderzoek en gaf steeds afwerende antwoorden. Wel verklaarde hij destijds dat hij al een jaar of tien diefstallen pleegde. Verdachte erkende de tenlastegelegde feiten, maar toonde geen enkele spijt of empathie jegens de slachtoffers. In dit psychologisch onderzoek kwam verdachte naar voren als een zeer defensieve, achterdochtige, en in zijn psychosociale ontwikkeling ernstig gestagneerde jongeman. De psycholoog heeft gerapporteerd dat ondanks de weigering van verdachte om mee te werken er voldoende indicaties aanwezig waren voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, met name voor ernstige affectieve tekorten, een basaal tekort in vertrouwen en veiligheid jegens anderen en voor antisociale persoonlijkheidstrekken (mogelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling), alsmede een ernstig tekort aan empathisch vermogen en misbruik van cannabis. Ook zag de psycholoog aanwijzingen voor een verstandelijke beperking.
Verdachte was niet gemotiveerd voor begeleiding of behandeling. Verdachtes defensieve en achterdochtige houding maakten het toekomstperspectief somber en de kans op recidive groot, aldus de psycholoog, waarbij het risico op uit de hand lopen van geweld zeker aanwezig werd geacht.
Op 8 november 2018 heeft Reclassering Nederland een advies uitgebracht. Uit het rapport blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek naar zijn persoon. Hij heeft het delict ontkend, geen toestemming gegeven voor een referentenonderzoek en slechts heel beknopt antwoord gegeven op overige vragen. Onderzoek door een psycholoog bleek niet mogelijk. Op basis van het gesprek dat verdachte met de medewerker van de reclassering heeft gevoerd zijn er aanwijzingen voor een cognitieve beperking. Verdachte vertelt dat hij sinds zijn vijftiende jaar wiet rookt. Verdachte werkte via de sociale werkvoorziening Pantar bij de Universiteit van Amsterdam maar kon niet rondkomen van zijn salaris en heeft schulden (ongeveer € 4.000,00). Verdachte verblijft thuis, bij zijn zus, voornamelijk op zijn slaapkamer en kijkt televisie. In het weekend gaat verdachte naar het café waar hij whisky en cognac drinkt en soms dronken wordt. De reclassering adviseert klinische observatie in het Pieter Baan Centrum.
Verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (verder: PBC). Op 21 juni 2019 is een rapportage opgemaakt door L.J.H. Kuipers, psychiater, en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog, onder supervisie van J. Heerschop, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Verdachte heeft niet willen meewerken aan het onderzoek in het PBC en heeft geen toestemming gegeven voor het opvragen van (medische) informatie. De zus van verdachte, betrokken hulpverleners en begeleiders waren in beperkte mate in staat om informatie te verschaffen over verdachte waardoor in het onderzoek geen volledig zicht is verkregen op de persoon en problematiek van verdachte. Desondanks is er toch een beeld van verdachte en zijn functioneren ontstaan.
Bij verdachte is vanaf jonge leeftijd sprake geweest van een spraak- en taalachterstand en leerproblemen. Uit intelligentieonderzoek op 11-jarige leeftijd en later in 2014 blijkt dat er sprake is van een (licht) verstandelijke beperking. Verdachtes gehele levensloop wordt gekenmerkt door een disfunctioneren op alle levensterreinen. Volgens de zus van verdachte kan hij niet zelfstandig functioneren, hij zou beïnvloedbaar zijn, hulp nodig hebben bij dagelijkse zaken in het huishouden en financiën en beschikken over het denkvermogen van ‘een kind’. Het feit dat verdachte aangepast werk verricht bij een sociale werkvoorziening Pantar, waar mensen werkzaam zijn met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek, sluit aan bij het beeld dat verdachte beperkt is in zijn cognitieve functioneren.
Op 21-jarige leeftijd pleegde verdachte op 22 juli 2008 een gewapende overval op een tabakswinkel. Voor dit feit werd hij op 27 november 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. In het reclasseringsrapport staat dat hij omdat hij geld nodig had, en na enkele dagen daar over te hebben nagedacht, met een mes naar een sigarenzaak was gegaan en een oudere vrouw een mes op haar keel had gezet in een (mislukte) poging om geld te krijgen. Tijdens zijn detentie had verdachte nauwelijks contact met medegedetineerden en het personeel, trok hij zich veel terug in zijn cel, en werd beschreven als "argwanend".
Het jaar voorafgaand aan de steekpartij in deze zaak werkte verdachte via Pantar vijf dagen per week als conciërge bij de Universiteit van Amsterdam. Volgens een referent van Pantar heeft verdachte een verstandelijke beperking en stond hij niet bekend om agressie. Verder wordt verdachte omschreven als moeilijk begeleidbaar of aanspreekbaar omdat hij "niet kan communiceren" en "zijn eigen programma" volgt. De referent zegt dat het haar niet zou verbazen als verdachte een autistische stoornis heeft, al is dit nimmer vastgesteld. Verdachte kan niet samenwerken en kan alleen werk kan doen waarin hij niet hoeft samen te werken en zo weinig mogelijk hoeft te communiceren. In de aanloop naar het ten laste gelegde heeft de zus van verdachte, waarmee hij samen woonde, geen bijzonderheden bij verdachte bemerkt. Tijdens de huidige detentie heeft verdachte nauwelijks contact met het personeel of medegedetineerden, maar gedraagt hij zich verder correct en beleefd.
Het valt in het PBC op dat verdachte niet in staat is simpele (huishoudelijke) taken uit te voeren. Verdachte beschikte niet over voldoende banksaldo, maar hij paste zijn uitgavenpatroon daar niet op aan. Tevens blijkt zijn beperkte begripsvermogen uit zijn beperkte algemene kennis en beperkte taalvaardigheid. Verdachte is niet in staat te reflecteren op zijn eigen gedrag of genoemde beperkingen en ontkent dat er iets aan de hand zou zijn.
Ook is opgevallen dat verdachte fors beperkt is in zijn (sociale) interactie met anderen, mogelijk voortkomend uit zijn verstandelijke beperking. De problemen in het sociaal functioneren doen ook de mogelijke aanwezigheid van een comorbide stoornis binnen het autisme spectrum vermoeden. Omdat er door zijn weigering onvoldoende zicht is verkregen op de ontwikkeling en het volledige functioneren van verdachte kunnen de deskundigen hier verder geen uitspraken over doen.
Psychiater Kuipers en psycholoog Berkelbach van der Sprenkel concluderen, op basis van alle aanknopingspunten uit de collaterale informatie, het evidente patroon van (cognitief) disfunctioneren in het leven van betrokkene, zijn mate van hulp/begeleidingsbehoefte en de indruk die hij tijdens het onderzoek maakt, dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, die tenminste als licht van ernst geclassificeerd dient te worden. Vanwege het ontbreken van uitgebreide aanvullende informatie en een recent intelligentieonderzoek, kan onvoldoende verdere differentiatie worden aangebracht in de mate van verstandelijke beperking, maar een meer ernstige beperking wordt niet uitgesloten.
Ter zitting op 22 oktober 2019 hebben de deskundigen Kuipers en Berkelbach van der Sprenkel hun bevindingen in het opgemaakte rapport bevestigd en toegelicht. Zij hebben desgevraagd verklaard dat de stoornis van verdachte ook aanwezig was tijdens het gepleegde delict op 31 augustus 2018 en dat verdachte ook toen disfunctioneerde op alle levensterreinen. Voorts hebben zij toegelicht dat de geconstateerde verstandelijke beperking ernstige gevolgen voor het overzicht en planvermogen van verdachte heeft.
Motivering van straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Tevens heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Bij het vaststellen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee gehouden dat aan verdachte tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
Voor het oordeel dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en voor het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging is het volgende redengevend.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de rechtbank geen maatregel van tbs kan opleggen nu de deskundigen niet hebben kunnen vaststellen dat er bij verdachte een geestesstoornis aanwezig was die tot het ten laste gelegde heeft geleid of daar invloed op heeft gehad, overweegt de rechtbank dat noch de wet noch de (Europese) jurisprudentie een dergelijke eis stelt.
De rechtbank deelt de conclusie van de deskundigen dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, die tenminste als licht van ernst geclassificeerd dient te worden en dat deze stoornis ten tijde van het delict aanwezig was. Zij neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verder aannemelijk dat deze stoornis mede gelet op het chronische karakter en de ernst daarvan de gedragskeuzes van verdachte die hebben geleid tot de bewezenverklaarde poging tot gekwalificeerde doodslag in enige mate heeft beïnvloed. De verdachte wordt derhalve verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Verdachte is eerder veroordeeld voor een geweldsdelict waarbij hij een mes heeft gebruikt tegen een weerloze vrouw. In de onderhavige zaak heeft verdachte, met voor de rechtbank en alle overige betrokkenen onbekend gebleven beweegredenen, met excessief geweld een voor hem onbekende vrouw met een mes aangevallen en spullen van haar afgenomen. Verdachte heeft geen enkel inzicht in zijn handelen gegeven. De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van de emotieloze en afwerende persoon van verdachte en de moeizame communicatie en interactie met verdachte sluiten aan bij de inhoud van de rapportages.
Het handelen van verdachte baart de rechtbank grote zorgen en is extra verontrustend omdat verdachte zijn leven op orde leek te hebben. Hij woonde samen met zijn zus die goed voor hem zorgde en veel verantwoordelijkheden bij hem wegnam en hij had een baan als conciërge op de Universiteit van Amsterdam, waar hij met plezier naar toeging. Nu externe (stress)factoren die de daad van verdachte (deels) verklaren ontbreken, en de rechtbank door het uitblijven van een verklaring daarover van verdachte zelf in het geheel geen beeld heeft gekregen van zijn motieven, blijft het toekomstige gedrag van verdachte in hoge mate onvoorspelbaar. Hieruit en uit het feit dat hij zich tot nu toe twee keer (zeer) gewelddadig heeft getoond tegen weerloze en min of meer willekeurige slachtoffers volgt dat dit gedrag zich dus ieder moment kan herhalen. Dit brengt mee dat er een groot risico is voor anderen als verdachte onbehandeld weer deel zal nemen aan de maatschappij. Bij de weging van het recidiverisico moet verder worden meegewogen dat uit de rapportage van het PBC volgt dat niet valt uit te sluiten dat de stoornissen van verdachte mogelijk veel verdergaand zijn dan nu uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek naar voren is gekomen.
Al met al acht de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder dat het gevaar voor anderen zo veel mogelijk is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd, in de maatschappij zal terugkeren. De rechtbank overweegt dat de behandeling van verdachte, die in verband met de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is, redelijkerwijs alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan: het onder 1 bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt ten slotte uitdrukkelijk dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] . Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 27.608,19 aan materiële schadevergoeding en
€ 17.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft op goede grond aangevoerd dat haar door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor materiële schade komt de rechtbank tot een bedrag van
€ 23.608,19 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal in zoverre worden toegewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding is evenmin kennelijk ongegrond noch onrechtmatig, zodat deze geheel toewijsbaar is. De wettelijke rente over het gehele bedrag is toewijsbaar vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (31 augustus 2018).
De rechtbank heeft bij het bedrag aan materiële schadevergoeding de gevorderde toekomstige medische- en reiskosten (€ 4.000,00) in mindering gebracht. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat op dit moment onvoldoende (maak een keuze)is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd ook daadwerkelijk zal plaatsvinden en rechtstreeks verband houdt met (maak een keuze)(vul feitnummers in)het bewezen verklaarde feit(maak een keuze).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 45, 288 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag, gevolgd door en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 1.00 STK Zaktelefoon ARCHOS 5625651
2 1.00 STK Broek 5625653
3 2.00 STK Schoenen NIKE 5625662
4 1.00 STK Vest ADIDAS 5625668
5 1.00 STK Pet 5625875
6 1.00 STK Jas CARS 5625881
7 1.00 STK Jas 5625889
8 2.00 STK Schoenen NIKE AIR 5625914
9 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG 5625936
10 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG 5625941
11 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG 5625944
Wijst de vordering van [slachtoffer] , toe tot € 41.108,19 (éénenveertigduizend honderdacht euro en negentien eurocent), bestaande uit € 23.608,19 (drieëntwintigduizend zeshonderdacht euro en negentien eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 augustus 2018.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 41.108,19 (éénenveertigduizend honderdacht euro en negentien eurocent) te betalen, bestaande uit € 23.608,19 (drieëntwintigduizend zeshonderdacht euro en negentien eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2019.

Voetnoten

1.EHRM 3 maart 2015, Constancia vs. Nederland, nr. 73560/12, NJ 2015/282